[appellant], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 3 juli 2007, 06/9762 , (hierna: aangevallen uitspraak),
de Commandant der Zeestrijdkrachten (hierna: commandant)
Datum uitspraak: 15 januari 2009
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De commandant heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. M.A. Billiet-de Jonge, werkzaam bij de VBM/NOV. De commandant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.A.D. Berkhuizen, werkzaam bij het ministerie van Defensie.
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, sergeant-majoor LDGD, werd met ingang van 1 december 2002 voor een termijn van 3 jaar de functie van [functie 1] toegewezen.
1.2. Bij besluit van 15 juni 2004 werd appellant, na eerder als buiten staat te zijn aangemerkt de hem toegewezen functie te vervullen, als intern gere-integreerd beschouwd. Hierbij was met appellant de in een notitie van 11 juni 2004 vastgelegde afspraak gemaakt dat de termijn van plaatsing in de functie van [functie 1] met één jaar wordt verlengd tot 1 december 2006.
1.3. Begin 2006 heeft appellant zijn belangstelling kenbaar gemaakt voor de functie van [functie 2], welke functie op 1 juni 2006 beschikbaar kwam en aan welke functie de rang van adjudant onderofficier was verbonden.
1.4. Bij besluit van 13 juni 2006 is appellant meegedeeld dat de keuze niet op hem is gevallen omdat de einddatum van zijn huidige functie op 1 december 2006 is gesteld. De functie van [functie 2] is per 1 juni 2006 aan een ander toegewezen.
1.5. Bij besluit van 2 november 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft de commandant het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 juni 2006 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep dat appellant tegen het bestreden besluit heeft ingesteld ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
3.1. De Raad wijst er eerst op dat het al dan niet toewijzen van een functie berust op een aan gedaagde toekomende discretionaire bevoegdheid. Dit brengt mee dat de toetsing door de rechter van de gebruikmaking van die bevoegdheid terughoudend dient te zijn.
3.2. Op grond van artikel 14, tweede lid, aanhef en onder d, van de Beleidsregel aanstelling, functietoewijzing en bevordering defensie (hierna: Bafbd) is bij het nemen van een besluit tot functietoewijzing de beschikbaarheid van de defensieambtenaar één van de te hanteren selectiecriteria.
3.3. Uit de feiten die bij 1.2 zijn vermeld blijkt dat appellant eerst op 1 december 2006, en niet al op 1 juni 2006, voor toewijzing van een nieuwe functie beschikbaar was.
3.4. Er zijn geen in dit geding van toepassing zijnde regels waaraan appellant steun voor zijn standpunt kan ontlenen dat hij op 1 juni 2006 voor de functie van [functie 2] beschikbaar was. Gewezen is op een protocol met als onderwerp Duur functievervulling, vastgesteld op 7 april 2005 en op 15 november 2005 het laatst inhoudelijk gewijzigd. In dit protocol is vastgelegd dat een functionaris zijn belangstelling kenbaar kan maken voor functies die maximaal drie maanden voor de datum van het einde van zijn plaatsing vacant komen. Een wijziging van deze tekst, waarbij de termijn van drie maanden is gewijzigd in een termijn van zes maanden, dateert, zij het in conceptvorm, van 14 september 2006 en baat daarom appellant niet.
3.5. Appellant heeft nog betoogd dat hij zonder meer voldeed aan een ander selectiecriterium dat volgens artikel 14, tweede lid, van de Bafbd bij een functietoewijzing wordt gehanteerd, namelijk dat van bekwaam- en geschiktheid voor de functie van [functie 2]. Dit komt inderdaad uit de gedingstukken naar voren. Evenzeer komt uit de gedingstukken naar voren dat er twee kandidaten waren die volgens de commandant ook bekwaam en geschikt voor die functie waren maar die, anders dus dan appellant, wel op 1 juni 2006 beschikbaar waren. Het besluit van de commandant één van die kandidaten de functie van [functie 2] toe te wijzen, kan de terughoudende rechterlijke toets doorstaan.
4. Het hoger beroep van appellant slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
De uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en K. Zeilemaker en J.Th. Wolleswinkel als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van Berlo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2009.