ECLI:NL:CRVB:2009:BG9601

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/2633 WAO + 07/2686 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Bolt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van hoger beroep wegens overlijden appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 januari 2009 uitspraak gedaan over de hoger beroepen van wijlen de appellant, die in leven laatstelijk woonachtig was te [woonplaats]. De appellant had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Maastricht van 13 april 2007. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant is overleden en dat er geen erfgenamen zijn die de procedures willen voortzetten. Dit is bevestigd door de advocaat van de appellant, mr. P.H.A. Brauer, die op 23 mei 2008 de Raad op de hoogte heeft gesteld van het overlijden en het ontbreken van erfgenamen.

De Raad heeft vervolgens in de Staatscourant aangekondigd dat het onderzoek ter zitting zou plaatsvinden op 3 december 2008. Tijdens deze zitting is niemand verschenen, wat de Raad ertoe heeft gebracht om te concluderen dat het processuele belang aan de beoordeling van de hoger beroepen is komen te ontvallen. De Raad heeft overwogen dat de overledene geen belang heeft bij de voortzetting van de gedingen en dat er geen belanghebbenden zijn die als partij aan de gedingen willen deelnemen.

Op basis van deze overwegingen heeft de Raad besloten de hoger beroepen niet-ontvankelijk te verklaren. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, aangezien de hoger beroepen niet zijn voortgezet. De uitspraak is gedaan door H. Bolt, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 7 januari 2009.

Uitspraak

07/2633 + 07/2686 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
wijlen [Naam appellant], in leven laatstelijk gewoond hebbend te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank Maastricht van 13 april 2007, 06/1377, respectievelijk 06/2135 (hierna: aangevallen uitspraken),
in de gedingen tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 7 januari 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is door mr. P.H.A. Brauer, advocaat te Heerlen, tegen de aangevallen uitspraken hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 23 mei 2008 heeft mr. Brauer de Raad bericht dat appellant is overleden en dat hem niet gebleken is van enig erfgenaam die de procedures wenst voort te zetten.
De Raad heeft, gelet op het bepaalde in artikel 8:26, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, in de Staatscourant van 3 november 2008 aangekondigd dat het onderzoek ter zitting zal plaatsvinden op 3 december 2008.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 3 december 2008, waar niemand is verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Naar het oordeel van de Raad zijn de hoger beroepen, gelet op de in rubriek I beschreven feiten, niet (langer) ontvankelijk. Daartoe overweegt de Raad als volgt.
1.2. Appellant is overleden. Niet kan worden gezegd dat de overledene enig belang heeft bij de voortzetting van de gedingen. De Raad is niet gebleken van erfgenamen die appellant als partij in de onderhavige gedingen zijn opgevolgd en de gedingen zouden willen voortzetten. Na de oproep van de Raad in de Staatscourant hebben geen belanghebbenden verzocht als partij aan de gedingen deel te mogen nemen.
2. Op grond van hetgeen in overweging 1.2 is weergegeven komt de Raad tot het oordeel dat het processuele belang aan de beoordeling van de hoger beroepen is komen te ontvallen zodat de ingestelde hoger beroepen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart de hoger beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2009.
(get.) H. Bolt.
(get.) R.L. Rijnen.
TM