[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 8 juni 2006, 05/1714 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 28 januari 2009
Namens appellante heeft mr. J.H.M. Verstraten, advocaat te Venlo, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. K.E.J. Dohmen, kantoorgenoot van mr. Verstraten. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.J.M.H. Lagerwaard.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
Desgevraagd heeft dr. Th. M. Erwteman, internist, op 4 september 2008 als deskundige aan de Raad rapport uitgebracht van een onderzoek van appellante.
Met toestemming van partijen heeft de Raad vervolgens bepaald dat nader onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
1. De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante, laatstelijk part-time werkzaam als receptioniste/telefoniste, lijdt sinds december 1997 aan de ziekte van Crohn. Met ingang van 7 februari 2002 is haar een uitkering toegekend op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In het kader van een herbeoordeling is appellante medisch onderzocht door de verzekeringsarts T.P.M. Grubben. Deze arts heeft de voor appellante geldende medische beperkingen als gevolg van de ziekte van Crohn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Zij heeft geen aanleiding gezien om een urenbeperking op te nemen. Aan de hand van deze FML heeft een arbeidsdeskundige functies voor appellante geselecteerd met behulp van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem. De arbeidsdeskundige heeft de mate van arbeidsgeschiktheid van appellante vastgesteld op minder dan 25%. Bij besluit van 17 mei 2005 heeft het Uwv de Wajong-uitkering van appellante met ingang van 18 juli 2005 ingetrokken.
1.2. Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt. Nadat door een bezwaarverzekeringsarts nader onderzoek was verricht – waarbij tevens informatie van de maag-darm-lever-artsen dr. R.P.R. Adang van 8 juli 2004 en prof. dr. R.W. Stockbrügger van 26 augustus 2004 is meegewogen – heeft het Uwv het bezwaar bij besluit van 22 september 2005 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. De intrekking van appellantes Wajong-uitkering met ingang van 18 juli 2005 berust op een beoordeling volgens welke appellante met inachtneming van de voor haar geldende, aan ziekte of gebrek toe te schrijven beperkingen in staat moet worden geacht fulltime arbeid te verrichten in de vorm van de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies.
3.2. Appellante heeft bestreden dat het Uwv hierbij van de juiste beperkingen is uitgegaan nu de verzekeringsarts heeft verzuimd om een medische urenbeperking aan te nemen. Daarbij heeft zij – onder meer onder verwijzing naar de informatie van haar behandelend arts Adang – aangevoerd dat zij als gevolg van haar ziekte slechts in staat is om parttime werkzaamheden te verrichten.
3.3. De Raad heeft aanleiding gezien de internist Erwteman als deskundige te benoemen. Aan deze deskundige is verzocht appellante te onderzoeken en aan de hand van de bevindingen bij dit onderzoek en de zich onder de gedingstukken bevindende gegevens te beoordelen of voor appellante de juiste beperkingen voor het verrichten van arbeid in aanmerking zijn genomen en of appellante op de datum in geding, 18 juli 2005, in staat was de door het Uwv genoemde functies te vervullen.
3.4. In zijn rapportage van 4 september 2008 is de deskundige Erwteman tot de conclusie gekomen dat appellante als gevolg van de activiteit van de ziekte van Crohn niet in staat is tot het verrichten van fulltime arbeid. Daarbij heeft Erwteman overwogen dat er in ieder geval sprake is van ernstige, hardnekkige M. Crohn, waarbij alleen dankzij uitgebreide medicatie, die zijn eigen morbiditeit kent, het mogelijk is de ziekteactiviteit binnen de perken te houden.
3.5. De bezwaarverzekeringsarts P. Tjen heeft in reactie op dit rapport bij notitie van 6 oktober 2008 aangegeven te berusten in de conclusies van internist Erwteman.
3.6. Naar vaste jurisprudentie pleegt de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige te volgen. Afwijking van dit uitgangspunt is wel mogelijk, maar de Raad ziet onvoldoende aanleiding om van die mogelijkheid gebruik te maken. Het Uwv heeft zich geschikt in de bevindingen van de deskundige Erwteman. Vorenstaande betekent dat appellante per de datum in geding medisch gezien meer beperkt was dan door de (bezwaar)verzekeringsarts is vastgesteld.
4. Uit hetgeen onder 3.1 tot en met 3.6 is overwogen volgt dat het bestreden besluit op een onvoldoende medische grondslag berust. Dit leidt ertoe dat de aangevallen uitspraak en – in het verlengde daarvan – het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komen. Het Uwv zal worden opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
5. De Raad acht termen aanwezig om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. Daarnaast komen respectievelijk de kosten voor het opvragen van inlichtingen bij de behandelend sector in beroep ad € 43,-- en de reiskosten in totaal ad € 40,-- voor vergoeding in aanmerking.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak van de Raad;
Veroordeelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.371,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 142,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J.F. Bandringa en F.A.M. Stroink als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P. van der Wal als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2009.