ECLI:NL:CRVB:2009:BH4089

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/4429 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.P.M. van de Kerkhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die sinds 2 april 2001 met psychische klachten en nek- en schouderklachten uitgevallen was voor haar werk. Appellante had aanvankelijk een uitkering ontvangen op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Echter, na een heronderzoek in 2005 concludeerde het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat appellante, rekening houdend met haar medische beperkingen, geschikt was voor werkzaamheden in gangbare arbeid voor maximaal 20 uren per week. Dit leidde tot een herziening van haar uitkering per 16 oktober 2005 naar een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.

Appellante ging in beroep tegen deze herziening, maar de rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van het Uwv. Appellante ging vervolgens in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep. Tijdens de zitting op 14 januari 2009 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door een advocaat. De Raad beoordeelde de medische grondslag van het bestreden besluit en concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van het medisch onderzoek dat door het Uwv was uitgevoerd. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat de beschikbare gegevens voldoende informatie boden om tot een verantwoord oordeel te komen over de gezondheidstoestand van appellante op de datum in geding.

De Raad oordeelde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch passend waren voor appellante. Het hoger beroep van appellante werd verworpen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien hiervoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

07/4429 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 juni 2007, 06/386 in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 25 februari 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. U.J. van der Veldt, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2009. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.P. Prinsen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was laatstelijk werkzaam als assistent Budget Consulent voor 36 uren per week. Op 2 april 2001 is zij met psychische klachten en nek- en schouderklachten uitgevallen voor haar werk. Met ingang van 1 april 2002 is haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. In 2005 heeft in het kader van het aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig heronderzoek plaatsgevonden. Op grond van de resultaten van dat onderzoek heeft het Uwv geconcludeerd dat appellante met inachtneming van haar medische beperkingen geschikt is te achten voor het verrichten van werkzaamheden in gangbare arbeid voor maximaal 20 uren per week. Bij besluit van 15 augustus 2005 is de WAO-uitkering van appellante herzien en met ingang van 16 oktober 2005 vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.3. Bij het besluit van 11 januari 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 15 augustus 2005 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
2.2. De rechtbank acht de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk. Zij heeft daartoe overwogen geen reden te zien te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts Distelrath vastgestelde en door de stafverzekeringsarts Foekens en in bezwaar ook door de bezwaarverzekeringsarts Van Glabbeek bevestigde medische beperkingen, zoals weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 14 juli 2005. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de onderzoeksmethoden, argumentatie en bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsarts schriftelijk zijn vastgelegd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan te nemen dat het onderzoek onzorgvuldig of onvolledig is geweest. De rechtbank heeft er tot slot op gewezen dat appellante geen medische informatie heeft overgelegd, die tot een ander oordeel zou moeten leiden.
2.3. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank geoordeeld dat mede in aanmerking genomen de in beroep overgelegde rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 17 januari 2007 voldoende toelichting is gegeven bij de geschiktheid van appellante voor de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende functies en dat met deze toelichting de geschiktheid van appellante voor deze functies voldoende is gemotiveerd. Nu eerst in de loop van de beroepsprocedure alle mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van appellante zijn voorzien van de vereiste motivering heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel, doch tevens aanleiding gezien te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
3.1. Appellante is in hoger beroep gekomen van de aangevallen uitspraak voor zover daarbij door de rechtbank is geoordeeld dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Zij heeft in hoger beroep volhard in haar stelling – kort weergegeven – dat zij meer beperkt is dan door het Uwv is vastgesteld met de FML van 14 juli 2005. Zij acht zich daarom niet in staat de werkzaamheden te verrichten van de haar voorgehouden functies.
3.2. Het Uwv heeft in het verweerschrift het in het bestreden besluit ingenomen standpunt gehandhaafd.
4.1. Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de Raad evenmin als de rechtbank reden gezien te twijfelen aan de juistheid van het medisch onderzoek van het Uwv en de juistheid van de conclusies ervan. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de vaststelling van de bij appellante ten tijde hier in geding bestaande medische beperkingen, zoals vastgelegd in de FML van 14 juli 2005, en maakt deze tot de zijne.
4.2. Naar aanleiding van hetgeen door appellante in hoger beroep is aangevoerd, wijst de Raad er allereerst op dat ter beoordeling voorligt de gezondheidstoestand van appellante zoals die was op de datum in geding, 16 oktober 2005. Blijkens de gedingstukken zijn de verzekeringsgeneeskundige conclusies mede gebaseerd op de ingewonnen informatie van psychiater Bouma van 20 juli 2005 en neuroloog dr. Vanneste van 5 december 2005. Naar het oordeel van de Raad bevatten de gedingstukken geen aanknopingspunten voor de juistheid van het oordeel, dat gemeten naar objectieve maatstaven, appellante op de datum in geding meer beperkt is dan in de FML van 14 juli 2005 is weergegeven.Voorts bevatten de beschikbare gegevens voldoende informatie omtrent de gezondheidstoestand van appellante op de datum in geding om tot een verantwoord oordeel te komen. De Raad ziet daarom geen aanleiding voor het raadplegen van een deskundige, zoals door appellante is verzocht.
4.3. Aldus uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellante vastgestelde medische beperkingen is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor appellante in medisch opzicht passend dienen te worden aangemerkt. In aanmerking genomen de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 27 april 2006, waarbij in het bijzonder is ingegaan op de arbeidskundige gronden van het beroep bij de rechtbank alsmede de in de beroepsfase overgelegde arbeidsdeskundige rapportage van 16 januari 2007 is ook naar het oordeel van de Raad een als genoegzaam aan te merken toelichting gegeven op de passendheid van de geselecteerde functies voor appellante.
4.4. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.M. van de Kerkhof. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2009.
(get.) C.P.M. van de Kerkhof.
(get.) M.A. van Amerongen.
TM