ECLI:NL:CRVB:2009:BH7769

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-1918 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.C. Schoemaker
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
  • B.J. van der Net
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van het WW-dagloon en de autokostenvergoeding in het kader van de Werkloosheidswet

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep, ging het om de vaststelling van het WW-dagloon van appellant en de vraag of de ontvangen autokostenvergoeding als bovenmatig kon worden beschouwd. Appellant had in hoger beroep beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Alkmaar, die eerder had geoordeeld dat de autokostenvergoeding van € 0,234 netto per zakelijk gereden kilometer niet bovenmatig was en dat de hoogte van het dagloon correct was vastgesteld. De Raad oordeelde dat de autokostenvergoeding naar objectieve maatstaven kan worden geacht te strekken tot gemaakte onkosten en dat deze niet bovenmatig was. De Regeling vergoeding en verstrekkingen zakelijk vervoer 2004 voorziet niet in een belasting- en premievrije kilometervergoeding die toereikend is voor de totale kosten, maar enkel voor de variabele kosten. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van overschrijding van de redelijke termijn, aangezien de totale behandelingsduur van het bezwaarschrift tot de uitspraak nog geen vier jaar bedroeg. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af, evenals de vordering van appellant voor wettelijke rente over de WW-uitkering die hem ten dele ten onrechte was onthouden. De uitspraak werd gedaan op 24 maart 2009.

Uitspraak

08/1918 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 31 januari 2008, 06/3555 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 maart 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft R.T. van Baarlen, werkzaam bij Fiscount Arbeid en Recht te Zwolle, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2009. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door R.T. van Baarlen, terwijl het Uwv, zoals tevoren aangekondigd, niet is verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Bij besluit van 18 februari 2005 is aan appellant met ingang van 4 januari 2005 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend, berekend naar een dagloon van € 138,95.
1.2. Bij besluit van 8 september 2005 is het bezwaar hiertegen, de hoogte van het dagloon betreffend, ongegrond verklaard.
1.3. Bij besluit van 23 februari 2006 heeft het Uwv het dagloon vastgesteld op € 140,41.
1.4. De rechtbank Alkmaar heeft bij uitspraak van 26 juni 2006 het beroep tegen het besluit van 8 september 2005 niet-ontvankelijk en het beroep tegen het besluit van 23 februari 2006 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het Uwv met inachtneming van haar uitspraak een nieuw besluit op het bezwaarschrift van appellant neemt, dit met bepalingen over de vergoeding van proceskosten en griffierecht.
1.5. Bij besluit van 25 oktober 2006, gegeven ter uitvoering van die uitspraak heeft het Uwv zijn standpunt gehandhaafd.
1.6. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Daarin heeft de rechtbank geoordeeld dat de door appellant van zijn werkgeefster ontvangen autokostenvergoeding van € 0,234 netto per zakelijk gereden kilometer naar objectieve maatstaven kan worden geacht te strekken tot gemaakte onkosten en niet bovenmatig is geweest.
2. In hoger beroep heeft appellant de juistheid van het oordeel van de rechtbank gemotiveerd bestreden.
Tevens heeft appellant wettelijke rente gevorderd over de WW-uitkering die hem ten dele ten onrechte onthouden is.
Voorts heeft appellant in hoger beroep aangevoerd dat de procedure zodanig lang heeft geduurd dat daardoor de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is geschonden. Appellant heeft de Raad verzocht hem een schadevergoeding toe te kennen in verband met die overschrijding.
3. De Raad overweegt het volgende.
3.1. Appellant verliest uit het oog dat de Regeling vergoeding en verstrekkingen zakelijk vervoer 2004 van 17 december 2003, Stcrt. 250, die op 1 januari 2004 in werking is getreden, blijkens de wetsgeschiedenis niet voorziet in een belasting- en premievrije kilometervergoeding die toereikend is voor de totale kosten, doch uitsluitend voor de variabele kosten. Neemt de Raad in aanmerking dat de vaste kosten volgens de eigen berekening van appellant in totaal per jaar € 4.986 bedragen en appellant 25.000 zakelijke kilometers heeft verreden, dan bedragen de vaste kosten € 0,076 per kilometer, zodat de totale kosten per zakelijk verreden kilometer minimaal € 0,257 bedragen. Dit betekent reeds dat appellant geen kostendekkende vergoeding per kilometer heeft ontvangen met een netto-bedrag per kilometer van € 0,238.
De Raad ziet geen grond om appellant te volgen in zijn redenering dat voor de berekening van de totale kostprijs per kilometer ook de privé-kilometers in de berekening dienen te worden betrokken. Hierdoor worden immers de kosten van de zakelijk verreden kilometers oneigenlijk gedrukt en wordt voor het antwoord op de vraag of sprake is van een bovenmatige onkostenvergoeding ten onrechte het privé-gebruik van de auto medebepalend.
3.3. De Raad concludeert dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Dit betekent dat er voor een schadevergoeding bestaande uit wettelijke rente geen plaats is. De Raad wijst dit verzoek dan ook af.
4.1. Appellant heeft de Raad in hoger beroep verzocht om schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
4.2. Vanaf de ontvangst door het Uwv van het bezwaarschrift van appellant op 29 maart 2005 tot de datum van deze uitspraak zijn nog geen vier jaren verstreken. Gelet op de totale behandelingsduur kan naar het oordeel van Raad derhalve niet worden gezegd dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Het onder 4.1 bedoelde verzoek van appellant moet daarom worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en N.J. van Vulpen-Grootjans en B.J. van der Net als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.L.E.M. Bynoe als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2009.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) N.L.E.M. Bynoe.
IJ