ECLI:NL:CRVB:2009:BI2182

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/3948 AW + 08/3950 AW + 08/4291 AW + 08/4294 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • J.Th. Wolleswinkel
  • K.J. Kraan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling en ontslag van een ambtenaar wegens plichtsverzuim en alcoholincident

In deze zaak gaat het om de beoordeling en het ontslag van een ambtenaar, betrokkene, die werkzaam was als surveillant bij de politieregio Kennemerland. Betrokkene is per 1 oktober 2001 aangesteld en heeft in de loop der jaren verschillende beoordelingen ondergaan. De korpsbeheerder heeft betrokkene op 12 juli 2007 voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van twee jaar opgelegd wegens een alcoholincident op 26 november 2006, waarbij betrokkene onder invloed van alcohol op zijn werk verscheen. Dit incident volgde op eerdere waarschuwingen en een voorwaardelijk strafontslag dat betrokkene eerder had gekregen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak in hoger beroep behandeld, waarbij de korpsbeheerder en betrokkene beide in beroep zijn gegaan tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Haarlem.

De Raad heeft vastgesteld dat de beoordeling van betrokkene op het onderdeel houding onvoldoende was en dat de korpsbeheerder bevoegd was om het ontslag te verlenen. De Raad heeft de toetsing van de beoordeling beperkt tot de vraag of deze op onvoldoende gronden berustte. De korpsbeheerder heeft voldoende aangetoond dat betrokkene niet voldeed aan de vereiste eigenschappen voor zijn functie, wat leidde tot de conclusie dat het voorwaardelijk ontslag gerechtvaardigd was. De Raad heeft ook geoordeeld dat de opgelegde straf van voorwaardelijk ontslag niet onevenredig was, gezien de ernst van het plichtsverzuim en de voorbeeldfunctie van betrokkene.

Uiteindelijk heeft de Raad de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking had op het ontslag en de bestreden besluiten van de korpsbeheerder in stand gehouden. De Raad heeft geoordeeld dat de korpsbeheerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken om betrokkene te ontslaan, gezien de herhaalde tekortkomingen in zijn functioneren en de ernst van het alcoholincident.

Uitspraak

08/3948 AW + 08/3950 AW + 08/4291 AW + 08/4294 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
de Korpsbeheerder van de politieregio Kennemerland (hierna: korpsbeheerder)
en
[Betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna betrokkene),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 2 juni 2008, 07/8255 en 08/2716 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
betrokkene
en
de korpsbeheerder
Datum uitspraak: 9 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Beide partijen hebben hoger beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 21 augustus 2008 heeft de voorzieningenrechter van de Raad het verzoek van de korpsbeheerder tot schorsing van de werking van de aangevallen uitspraak totdat op de hoger beroepen is beslist, toegewezen.
Beide partijen hebben een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2009. De korpsbeheerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.C. Lap en M.Th.M. Marchand, beiden werkzaam bij de politieregio Kennemerland. Betrokkene is, zoals tevoren bericht, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene is per 1 oktober 2001 aangesteld in de functie van aspirant-surveillant voor de duur van zijn opleiding. Bij besluit van 8 oktober 2002 is hij tijdelijk aangesteld in de functie van surveillant tot uiterlijk 8 oktober 2003 met een proeftijd van een jaar. Bij besluit van 8 oktober 2003 is deze proeftijd verlengd tot 8 oktober 2004.
1.2. Bij het jaargesprek op 14 oktober 2003 is ten aanzien van vier van de vijf voor zijn functie benodigde competenties vastgesteld dat betrokkene de competentie kent, maar er nog niet naar handelt. Betrokkene moet zich bewust blijven van zijn voorbeeldfunctie door houding en/of toon aan te passen. In de periode januari 2004 tot en met maart 2004 heeft betrokkene begeleiding gehad.
1.3. Bij besluit van 18 mei 2004 heeft de korpsbeheerder betrokkene de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van twee jaar opgelegd wegens een viertal plichtsverzuimen: mishandeling van een verkeersdeelnemer op 10 juli 2003, het aanwenden van buitenproportioneel geweld op 25 augustus 2003, het op 22 september 2003 onprofessioneel afhandelen van een aangifte en het voortijdig verlaten van de dienst op
9 november 2003.
1.4. Tijdens het jaargesprek van 5 juni 2004 is vastgesteld dat het functioneren van betrokkene een stijgende lijn vertoonde. Bij de ontwikkelingsafspraken is onder meer aangegeven dat betrokkene aan zijn voorbeeldpositie moet denken en in alle omstandigheden tactvol moet blijven.
1.5. Bij besluit van 16 september 2004 heeft de korpsbeheerder betrokkene met ingang van 8 oktober 2004 een vaste aanstelling verleend.
1.6. Naar aanleiding van diverse meldingen en/of waarnemingen over gedragingen van betrokkene is hij op 17 november 2004 en op 25 en 26 november 2004 opnieuw aangesproken op zijn houding en gedrag. In mei 2005 hebben enkele burgers een klacht over betrokkene ingediend en in juli 2005 hebben enkele collega’s geklaagd over het optreden van betrokkene op straat en over het gedrag tegenover leidinggevenden en collega’s.
1.7. Bij het jaargesprek van 4 oktober 2005 is betrokkene meegedeeld dat hij een half jaar de tijd krijgt om de onderdelen professionaliteit en houding te verbeteren en dat als hij daarin niet slaagt een ontslagbesluit zal worden voorbereid. Volgens de gemaakte resultaatafspraken moeten de punten professionaliteit en houding op B/C niveau (in plaats van A/B niveau) komen te liggen. In verband hiermee is opnieuw een begeleidingstraject afgesproken. In januari en februari 2006 zijn in dat verband gesprekken met betrokkene gevoerd. Hiervan is op 22 februari 2006 een verslag opgemaakt.
1.8. In september 2006 heeft de korpsbeheerder, met terugwerkende kracht tot 1 mei 2006, het begeleidingstraject afgesloten. Tijdens het functioneringsgesprek van 20 september 2006 is geconcludeerd dat sprake is van positieve veranderingen in zowel houding als functioneren in het algemeen. Afgesproken is dat op korte termijn een beoordeling zal worden opgemaakt.
1.9. Op zondagochtend 26 november 2006 is betrokkene om 6.45 uur onder invloed van alcohol op zijn werk verschenen (hierna: alcoholincident). Hij is toen niet met zijn dienst begonnen omdat hij zich daartoe niet in staat achtte en hij heeft zich ziek gemeld. Het voor 29 november 2006 geplande beoordelingsgesprek heeft daarom geen doorgang gevonden. De korpsbeheerder heeft vervolgens een disciplinair onderzoek ingesteld naar het alcoholincident. De bevindingen zijn neergelegd in een op ambtseed opgemaakt rapport van 17 maart 2007.
1.10. Bij besluit van 4 april 2007 heeft de districtschef de op 24 januari 2007 opgemaakte - en met betrokkene besproken - beoordeling omtrent het functioneren van betrokkene over het tijdvak van 4 oktober 2005 tot 1 januari 2007 vastgesteld. De eindconclusie van die beoordeling luidde dat betrokkene zijn functie op het onderdeel houding op onvoldoende wijze heeft vervuld. Het bezwaar tegen dat besluit is door de korpsbeheerder bij besluit van 11 oktober 2007 (hierna: bestreden besluit I) ongegrond verklaard.
1.11. Bij besluit van 12 juli 2007 heeft de korpsbeheerder betrokkene, met toepassing van de artikelen 77, eerste lid, aanhef en onder j, en 78 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp), wegens het alcoholincident met onmiddellijke ingang de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van twee jaar opgelegd. Bij besluit van eveneens 12 juli 2007 heeft de korpsbeheerder betrokkene, met toepassing van artikel 94, eerste lid, aanhef en onder g, van het Barp, met ingang van 1 september 2007 eervol ontslag verleend wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Bij besluit van 25 maart 2008 (hierna: bestreden besluit II) heeft de korpsbeheerder de bezwaren van betrokkene tegen de besluiten van 12 juli 2007 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het beroep inzake de beoordeling gegrond verklaard en bestreden besluit I vernietigd, het beroep inzake het ongeschiktheidsontslag gegrond verklaard en bestreden besluit II in zoverre vernietigd, het primaire besluit van 12 juli 2007, waarbij de korpsbeheerder aan betrokkene per 1 september 2007 ongeschiktheidsontslag heeft verleend, herroepen en het beroep, voor zover gericht tegen het voorwaardelijk strafontslag, ongegrond verklaard, een en ander met bepalingen over proceskosten en griffierecht.
3. Naar aanleiding van het hoger beroep van de korpsbeheerder overweegt de Raad als volgt.
3.1. Volgens artikel 1, onder g, van het door de korpsbeheerder gehanteerde Beoor-delingsvoorschrift politie Kennemerland (hierna: beoordelingsvoorschrift) omvat het beoordelingstijdvak een tijdvak van minimaal zes maanden en maximaal twee jaar. Artikel 3, tweede lid, van het beoordelingsvoorschrift biedt de mogelijkheid van de voor het tijdstip van een beoordeling geldende termijn af te wijken, zulks ter beoordeling van de beoordelingschef. Voorts bepaalt artikel 4, eerste lid, van het beoordelingsvoorschrift dat de ambtenaar ten minste twee weken van tevoren in kennis gesteld dient te worden van de datum en tijd waarop de beoordeling zal worden opgemaakt.
3.2. Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de beoordeling in strijd met een van de hiervoor genoemde voorschriften tot stand is gekomen. Allereerst is niet gebleken dat betrokkene niet tijdig voor het gesprek op
24 januari 2007 zou zijn uitgenodigd. In ieder geval wist betrokkene dat binnen afzienbare tijd (alsnog) een beoordelingsgesprek zou plaatsvinden. Niet was afgesproken dat het beoordelingsgesprek uiterlijk in oktober 2006 zou plaatsvinden. De Raad verwijst daartoe naar het verslag van het functioneringsgesprek van 20 september 2006 waarin is vermeld dat op korte termijn, waarbij een exacte datum nog niet bekend is, een beoordeling zal worden opgemaakt. Vervolgens is vanwege het alcoholincident op 26 november 2006 en de ziekmelding van betrokkene het op 29 november 2006 geplande beoordelingsgesprek uitgesteld. Dit uitstel en - als gevolg hiervan - de verlenging van het beoordelingstijdvak, waarbij de korpsbeheerder is gebleven binnen de grenzen van artikel 1, onder g, van het beoordelingsvoorschrift, acht de Raad geenszins onaanvaardbaar. Dit brengt tevens mee dat de korpsbeheerder ook het alcoholincident in de beoordeling heeft kunnen betrekken.
3.3. Met betrekking tot de toetsing van de inhoud van de beoordeling overweegt de Raad dat deze volgens zijn vaste rechtspraak (CRvB 13 juli 2006, LJN AY5117) is beperkt tot de vraag of gezegd moet worden dat de beoordeling op onvoldoende gronden berust. In geval van negatieve oordelen geldt het uitgangspunt dat het betrokken bestuursorgaan aannemelijk moet maken dat die negatieve waardering niet op onvoldoende gronden berust.
3.4. De beoordeling bevat een negatieve waardering op het punt houding. Volgens de korpsbeheerder heeft betrokkene onvoldoende verbetering laten zien op het onderdeel houding, gedrag en professionaliteit, ondanks het feit dat betrokkene voldoende kansen heeft gehad om dit te verbeteren. Telkens valt betrokkene terug in onprofessioneel handelen en gedrag, ook in dit beoordelingstijdvak. Ter onderbouwing hiervan heeft de korpsbeheerder onder meer verwezen naar het alcoholincident en andere - in het bestreden besluit opgesomde - concrete voorvallen.
3.5. Zoals hiervoor weergegeven, zijn er bij aanvang van het beoordelingstijdvak op 4 oktober 2005 concrete afspraken met betrokkene gemaakt. Mede in aanmerking genomen betrokkenes voorgeschiedenis en het feit dat de proeftijd van het eerder opgelegde voorwaardelijk strafontslag nog niet was verstreken, kon het voor betrokkene volstrekt duidelijk zijn dat zijn functioneren - in het bijzonder op de punten houding en gedrag - in het vervolg boven twijfel verheven diende te zijn. Blijkens het gespreksverslag van 22 februari 2006 was er, hoewel zich enkele concreet genoemde voorvallen hebben voorgedaan, verbetering waarneembaar. Niet lang na afsluiting van het begeleidingstraject vond echter het alcoholincident plaats. Daarmee heeft betrokkene (opnieuw) laten zien niet in staat te zijn om op alle punten op het voor zijn functie noodzakelijke niveau te functioneren. De Raad is op grond van het vorenstaande dan ook van oordeel dat de (handhaving van de) beoordeling van betrokkene over de periode van 4 oktober 2005 tot 1 januari 2007 de in 3.3 weergegeven rechterlijke toetsing kan doorstaan.
3.6. Voor de rechterlijke beoordeling van een ontslag als hier aan de orde, geldt als toetsingskader dat de ongeschiktheid van de ambtenaar voor de door hem beklede functie - zich uitend in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie zijn vereist - moet worden aangetoond aan de hand van concrete gedragingen van de ambtenaar. Dit kan onder meer blijken uit een vastgestelde beoordeling. Ook en verder kan de aan het ontslag ten grondslag gelegde ongeschiktheid uit andere omstandigheden blijken dan uit een beoordeling.
3.7. Aan het ontslag heeft de korpsbeheerder naast de hiervoor besproken beoordeling een reeks van voorvallen en incidenten ten grondslag gelegd. Betrokkene is in het verleden, al dan niet naar aanleiding van incidenten, verschillende malen in gesprekken erop gewezen wat hij aan zijn houding en gedrag moest veranderen. Bij herhaling is echter gebleken dat betrokkene tekortschoot op deze essentiële aspecten van zijn functie. Naar het oordeel van de Raad is voldoende komen vast te staan dat appellant niet beschikte over de voor zijn functie vereiste eigenschappen, mentaliteit en instelling. De korpsbeheerder was derhalve bevoegd om hem om die reden ontslag te verlenen. De Raad ziet geen omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden geconcludeerd, dat de korpsbeheerder niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep van de korpsbeheerder slaagt. Gelet op het hiervoor overwogene moet de aangevallen uitspraak worden vernietigd, voor zover deze betrekking heeft op bestreden besluit I en op het bij besluit II gehandhaafde ongeschiktheidsontslag, en moet het beroep tegen bestreden besluit I en bestreden besluit II in zoverre ongegrond worden verklaard.
5. Naar aanleiding van het hoger beroep van betrokkene overweegt de Raad als volgt.
5.1. Niet in geschil is dat betrokkene zich aan plichtsverzuim als bedoeld in artikel 76 van het Barp heeft schuldig gemaakt en dat de korpsbeheerder bevoegd is hem daarvoor een disciplinaire straf op te leggen. Betrokkene heeft echter betoogd dat de opgelegde straf van voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van twee jaar onevenredig zwaar is.
5.2. Evenals de rechtbank acht de Raad de opgelegde straf van voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van twee jaar gezien de aard en ernst van de gedraging en de betekenis hiervan voor het functioneren van betrokkene binnen de politiedienst niet onevenredig. Daartoe neemt de Raad in aanmerking dat betrokkene al eerder bij besluit van 18 mei 2004 is geconfronteerd met een voorwaardelijk strafontslag met een proeftijd die afliep op 18 mei 2006. Betrokkene was dan ook een gewaarschuwd man. Desondanks is hij vrij snel daarna, op 26 november 2006, opnieuw in de fout gegaan. Dat betrokkene op die dag tijdig heeft ingezien dat hij niet aan het werk kon acht de Raad in dit geval geen omstan-digheid die tot het opleggen van een lagere straf aanleiding had behoren te geven. Met de rechtbank is de Raad ten slotte van oordeel dat de korpsbeheerder terecht groot gewicht toekent aan de voorbeeldfunctie die betrokkene als surveillant binnen de samenleving diende te vervullen.
5.3. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep van betrokkene niet slaagt. De aangevallen uitspraak, voor zover door hem aangevochten, dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten door de korpsbeheerder;
Verklaart het beroep tegen bestreden besluit I ongegrond;
Verklaart het beroep tegen bestreden besluit II, voor zover betrekking hebbend op het ongeschiktheidsontslag, ongegrond;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en K.J. Kraan als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 april 2009.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) K. Moaddine.
HD