ECLI:NL:CRVB:2009:BI2245
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G.L.M.J. Stevens
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag erkenning als burger-oorlogs-slachtoffer onder de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 april 2009 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag door appellant om als burger-oorlogs-slachtoffer erkend te worden onder de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945. Appellant, geboren in oktober 1944 in het voormalige Nederlands-Indië, had in oktober 2006 een aanvraag ingediend voor een periodieke uitkering, gebaseerd op gezondheidsklachten die hij toeschrijft aan zijn oorlogservaringen. De aanvraag werd afgewezen door de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, omdat niet was aangetoond dat appellant was getroffen door onder de Wet vallend oorlogsgeweld.
De Raad heeft vastgesteld dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. De Raad oordeelde dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor erkenning als burger-oorlogs-slachtoffer, zoals vastgelegd in artikel 2, eerste lid, van de Wet. Er was onvoldoende bewijs dat appellant daadwerkelijk was blootgesteld aan oorlogsgeweld dat onder de Wet valt. De Raad concludeerde dat de omstandigheden die appellant had aangevoerd, zoals de ontwrichting van het gezinsleven en de angstige situaties tijdens de Japanse bezetting, niet voldoende waren om tot erkenning als burger-oorlogs-slachtoffer te leiden.
De uitspraak benadrukt dat algemene oorlogsomstandigheden niet kunnen worden aangemerkt als specifieke handelingen of maatregelen die direct tegen de aanvrager zijn gericht. De Raad heeft ook opgemerkt dat, hoewel appellant angstige omstandigheden heeft ervaren, de erkenning als burger-oorlogs-slachtoffer gebonden is aan specifieke gebeurtenissen zoals beschreven in de Wet. De Raad verklaarde het beroep van appellant ongegrond en bevestigde de afwijzing van de aanvraag.