ECLI:NL:CRVB:2009:BI2278

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-7041WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.J.H. Doornewaard
  • A.C.A. Wit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en arbeidskundige onderbouwing in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de herziening van een WAO-uitkering die aan appellante was toegekend per 23 augustus 1998, oorspronkelijk berekend op een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, maar later herzien naar 15 tot 25%. De rechtbank Groningen had in een eerdere uitspraak op 5 november 2007 het beroep van appellante tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaard. Appellante was het niet eens met de vastgestelde belastbaarheid in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 21 maart 2006 en heeft hoger beroep ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 24 april 2009 overwogen dat de rechtbank de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit ten onrechte heeft onderschreven. De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de medische beoordeling van de verzekeringsarts, maar heeft wel vastgesteld dat de bezwaararbeidsdeskundige in hoger beroep pas een afdoende arbeidskundige toelichting heeft gegeven. Dit leidde tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit vernietigd moesten worden, maar dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.

De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 644,-- bedragen, en heeft bepaald dat het Uwv het door appellante betaalde griffierecht van € 145,-- aan haar vergoedt. De uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier.

Uitspraak

07/7041 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 5 november 2007, 07/536 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G. Bakker, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2009.
Appellante is niet verschenen. Voor het Uwv is verschenen J.A. Klaver.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Aan appellante is per 23 augustus 1998 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, laatstelijk herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
1.2. Bij besluit van 8 augustus 2006 heeft het Uwv de WAO-uitkering met ingang van
3 oktober 2006 ingetrokken. Het hiertegen gemaakte bezwaar is door het Uwv bij besluit van 16 april 2007 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat zij geen grond ziet voor twijfel aan de juistheid van de in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 21 maart 2006 vastgestelde belastbaarheid en dat de geschiktheid van de voorgehouden functies afdoende is gemotiveerd.
2. Appellante is het – evenals in beroep – niet eens met de door de verzekeringsarts in de FML vastgelegde belastbaarheid.
3.1. De Raad overweegt als volgt.
3.2. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om met betrekking tot het medische aspect van het bestreden besluit tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank in de aangevallen uitspraak is gekomen. De Raad kan zich vinden in de door de rechtbank gehanteerde overwegingen en maakt deze tot de zijne. De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat de door appellante in bezwaar en beroep overgelegde medische informatie van de arts R.R. Sital van Lentis (het eerdere GGZ) van 8 februari 2007 en van de arts M. Koning van GGZ Delfzijl van 28 november 2005 geen ander licht op de zaak werpt. De bezwaarverzekeringsarts heeft blijkens diens rapportage van 13 april 2007 kennis genomen van deze informatie en aangegeven dat deze geen gevolgen heeft voor de FML aangezien de verzekeringsarts die de FML heeft opgesteld de klachten in voldoende mate heeft onderkend. Appellante heeft in hoger beroep geen andere informatie overgelegd op grond waarvan twijfel zou kunnen ontstaan aan de juistheid van de aldus vastgestelde beperkingen.
3.3. Met betrekking tot het arbeidskundige deel van het bestreden besluit overweegt de Raad dat de bezwaararbeidsdeskundige desgevraagd in hoger beroep nog een toelichting heeft gegeven op in de functie van bode-bezorger (SBC-code 315140) en de reservefunctie van keukenhulp (SBC-code 11131) voorkomende signaleringen (ter teken van mogelijke overschrijding van de belastbaarheid). Blijkens diens rapportage van 19 januari 2009 heeft dit geleid tot het laten vervallen van de functie van bodebezorger. De bezwaararbeidsdeskundige heeft voorts toegelicht waarom hij de functie van keukenhulp wel geschikt heeft geacht voor appellante en deze functie vervolgens mede aan de schatting ten grondslag gelegd. Een en ander had geen gevolgen voor het resultaat van de schatting. De Raad is van oordeel dat het bestreden besluit met deze rapportage eerst in de fase van het hoger beroep van een afdoende arbeidskundige toelichting is voorzien.
4. Het voorgaande leidt de Raad tot de conclusie dat de rechtbank ten onrechte de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit heeft onderschreven. De aangevallen uitspraak en het bestreden besluit dienen derhalve vernietigd te worden. Aangezien het vervallen van de functie van bode-bezorger geen gevolgen heeft voor de schatting ziet de Raad aanleiding te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven.
5. De Raad acht termen aanwezig om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 322,-- voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 322,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 644,--.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit; bestreden besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 644,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 145,-- aan hem vergoed.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op
24 april 2009.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) A.C.A. Wit.
JL