ECLI:NL:CRVB:2009:BI3031

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-7186 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die sinds mei 1997 een uitkering ontving vanwege psychische klachten. De Centrale Raad van Beroep heeft op 1 mei 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Arnhem. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar uitkering per 26 september 2006 in te trekken. Appellante stelde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar psychische klachten en dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) geen goed beeld gaf van haar situatie op de datum van intrekking.

De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld, waaronder de informatie van psychiater dr. W. Buis, die stelde dat appellante ernstiger beperkingen had dan door het Uwv aangenomen. De Raad oordeelde echter dat de verzekeringsartsen voldoende onderbouwing hadden gegeven voor hun oordeel over de belastbaarheid van appellante. De primaire verzekeringsarts concludeerde dat appellante in staat was tot het verrichten van arbeid, mits deze goed gestructureerd was. De bezwaarverzekeringsarts bevestigde dit oordeel na het bestuderen van het dossier en het horen van appellante.

De Raad heeft vastgesteld dat de functies die aan de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid ten grondslag lagen, niet boven de belastbaarheid of het opleidingsniveau van appellante uitgingen. De Raad concludeerde dat de intrekking van de uitkering per 26 september 2006 terecht was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor schadevergoeding of proceskostenveroordeling.

Uitspraak

07/7186 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 20 november 2007, 07/1009 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 1 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.W. van de Wege, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2009. Appellante is, zoals tevoren bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. van de Berkt.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante, voorheen werkzaam als interieurverzorgster voor gemiddeld 11,25 uur per week, heeft vanaf mei 1997 een uitkering ontvangen ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) vanwege psychische klachten.
1.2. Bij besluit van 1 augustus 2006 heeft het Uwv de uitkering, die was berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 26 september 2006 ingetrokken.
1.3. Namens appellante is tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 26 januari 2007 (het bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het hiertegen namens appellante ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3.1. In hoger beroep stelt appellante zich op het standpunt dat door het Uwv onvoldoende rekening is gehouden met haar psychische klachten. De door het Uwv in april 2006 opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) geeft naar haar mening geen goed beeld van haar medische situatie op 26 september 2006. Ter ondersteuning van haar standpunt wijst zij op de door haar in de beroepsprocedure overgelegde informatie van psychiater dr. W. Buis uit juni 2007. Hieruit volgt dat zij ernstiger beperkingen heeft dan door het Uwv is aangenomen. Verder heeft zij erop gewezen dat het Uwv niet is ingegaan op het door haar gemaakte bezwaar tegen de aanname dat zij geschikt is voor haar voormalige eigen werk. Ook stelt appellante dat zij niet in staat is om de door het Uwv geselecteerde functies te vervullen. Volgens appellante is hetgeen zij naar voren heeft gebracht in de aangevallen uitspraak miskend.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. In de informatie die psychiater Buis, die appellante heeft onderzocht maar bij wie zij tot dan toe niet onder behandeling was geweest, is vermeld dat appellante waarschijnlijk lijdt aan een recidiverende depressieve stoornis, dat zij trekken van een niet nader omschreven persoonlijkheidsstoornis heeft, alsook dat zij te maken heeft met forse sociale problematiek. De primaire verzekeringsarts, die appellante ruim een jaar eerder heeft onderzocht, kwam tot de conclusie dat appellante een beperkte draagkracht had vanwege de vele problemen die op haar pad kwamen, maar dat appellante niet leed aan een (ernstige) psychiatrische aandoening. Hij heeft voor appellante functionele beperkingen aangenomen overeenkomstig de bij de eerdere herbeoordeling in 2003 omschreven beperkingen. Deze houden in dat zij in staat is tot het verrichten van arbeid, op voorwaarde dat het goed gestructureerd werk betreft zonder veelvuldige deadlines, piekbelasting en conflicten. Wat betreft bewustzijn, aandacht, oriëntatie en waarnemen heeft hij geen afwijkingen kunnen vaststellen. De bezwaarverzekeringsarts heeft nadien het dossier bestudeerd, appellante ontmoet op de hoorzitting in december 2006 en kennisgenomen van de nieuw overgelegde medische rapporten, waaronder die van psychiater Buis en appellantes huisarts. Hij is op basis daarvan van opvatting dat het onderzoek van psychiater Buis in juni 2007 niet van toepassing is op de datum 26 september 2006 vanwege het grote verschil tussen het toestandsbeeld zoals deze psychiater dit omschrijft ten opzichte van de verzekeringsgeneeskundige beschrijving in april 2006. Naar zijn oordeel was appellante in september 2006 feitelijk in staat te achten voor 11,25 uur arbeid per week te verrichten in de maatgevende arbeid. De Raad ziet, mede gelet op de inhoud van de desbetreffende rapporten, geen aanleiding om te veronderstellen dat te weinig rekening is gehouden met het ziektebeeld van appellante op de datum van 26 september 2006. Beide verzekeringsartsen hebben voorts voldoende toegelicht waarop hun eigen (verzekeringsgeneeskundig) oordeel over de belastbaarheid van appellante op deze datum is gebaseerd.
4.2. De Raad vast dat (ook nadat appellante daartegen bezwaar had gemaakt) de functies van productiemedewerker (Sbc-code 111180), machinaal metaalbewerker (exclusief bankwerk) (Sbc-code 264122) en samensteller metaalwaren (Sbc-code 264140) ten grondslag zijn gelegd aan de vaststelling van haar mate van arbeidsongeschiktheid. Met betrekking tot deze functies is de Raad, mede gelet op de aanvullende toelichtingen door de bezwaararbeidsdeskundige, niet gebleken dat deze de belastbaarheid of het opleidingsniveau van appellante te boven gaan. De verdiencapaciteit die voortvloeit uit deze functies leidt in vergelijking met het maatmaninkomen niet tot een loonverlies. Daaraan kan niet afdoen dat in het bestreden besluit (zoals appellante overigens wel terecht heeft opgemerkt) niet is ingegaan op het bezwaar dat zij had gemaakt tegen de tevens aanvaarde geschiktheid voor het eigen werk.
4.3. De Raad komt, gezien het voorgaande, tot het eindoordeel dat de uitkering per 26 september 2006 terecht is ingetrokken. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor schadevergoeding of een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2009.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) R.L. Rijnen.
JL