ECLI:NL:CRVB:2009:BI3108
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld en geschiktheid voor arbeid na ziekte van Ménière
In deze zaak gaat het om de beoordeling van het recht op ziekengeld van appellant, die zich op 12 september 2006 ziekmeldde vanwege toegenomen klachten als gevolg van de ziekte van Ménière. Appellant ontving op dat moment een WAO-uitkering, aangevuld met een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 9 november 2006 besloten dat appellant met ingang van 13 november 2006 geschikt werd geacht voor bepaalde functies en dat hij vanaf die datum geen recht meer had op ziekengeld. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar het Uwv verklaarde zijn bezwaar ongegrond op 21 maart 2007.
De rechtbank Roermond heeft in haar uitspraak van 11 september 2007 het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij de medische beoordeling van de verzekeringsartsen niet onzorgvuldig achtte. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij stelde dat het Uwv nader onderzoek had moeten doen naar zijn beperkingen in het kader van de Wet sociale werkvoorziening (WSW) en dat de medische rapportages onvoldoende waren.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 29 april 2009 behandeld. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusie van het Uwv dat appellant op de datum in geding geschikt was voor de functies van telefoniste en assistent consultatiebureau. De Raad verwees naar de rapportages van de verzekeringsartsen en de functieomschrijvingen, waaruit bleek dat de functies geen risicovolle werkzaamheden inhielden die appellant niet kon verrichten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen noodzaak was voor het benoemen van een deskundige.
De uitspraak werd gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk, in tegenwoordigheid van griffier A.L. de Gier, en werd openbaar uitgesproken op 29 april 2009.