ECLI:NL:CRVB:2009:BI3555

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-1716 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische grondslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, die op 13 februari 2007 uitspraak deed in een geschil over de herziening van de WAO-uitkering van appellant. De Centrale Raad van Beroep heeft op 8 mei 2009 uitspraak gedaan. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.J.E. Spee, heeft hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 31 oktober 2005, waarbij zijn uitkering werd herzien van 80-100% naar 25-35% arbeidsongeschiktheid, met ingang van 1 januari 2006. Het Uwv had het bezwaar van appellant ongegrond verklaard in een besluit van 6 maart 2006.

De rechtbank heeft het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. De rechtbank was van mening dat de medische en arbeidskundige grondslag van het besluit voldoende was, maar dat de motivering in de beroepsfase verbeterd moest worden. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn arbeidsbeperkingen zwaarder zijn dan door het Uwv aangenomen, met name met betrekking tot zijn schouder- en voetklachten. De Raad heeft echter geen aanleiding gezien om de medische grondslag van het bestreden besluit te betwisten en heeft de bevindingen van de rechtbank onderschreven.

De Raad concludeert dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van de datum in geding voldoende rekening houdt met de belastbaarheid van appellant. Er zijn geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat de in aanmerking genomen functies niet passend zijn voor appellant. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier.

Uitspraak

07/1716 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 13 februari 2007, 06/643 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.E. Spee, advocaat te Schinnen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2009, waar namens appellant is verschenen mr. M.M.G. Pustjens, kantoorgenoot van mr. Spee. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door S.G.M. Huijs.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende. Bij besluit van 31 oktober 2005 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 1 januari 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.2. Bij bestreden besluit van 6 maart 2006 heeft het Uwv het ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd, maar tevens bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven, met bepalingen omtrent de vergoeding van proceskosten en griffierecht. De rechtbank kan zich blijkens de overwegingen van de aangevallen uitspraak verenigen met de medische en de arbeidskundige grondslag van het besluit, maar meent dat het bestreden besluit pas in de beroepsfase van een voldoende motivering is voorzien.
3.1. Het hoger beroep richt zich tegen de beslissing van de rechtbank om de rechtsgevolgen van het besluit van 6 maart 2006 in stand te laten. Namens appellant is in hoger beroep aangevoerd dat appellant zwaardere arbeidsbeperkingen heeft dan door het Uwv is aangenomen. In het bijzonder is namens appellant er op gewezen dat slechts rekening is gehouden met zijn linkerschouderklachten terwijl hij tevens rechterschouderklachten heeft. Voorts heeft hij aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn voetklachten. Ter zake hiervan heeft hij een brief van 25 april 2007 van
J.W. Morrenhof, orthopedisch chirurg, overgelegd.
3.2. Het Uwv ziet, onder verwijzing naar het rapport van bezwaarverzekeringsarts J.L. Waasdorp van 18 juni 2007, in de overgelegde informatie geen reden een ander standpunt in te nemen.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. De Raad heeft, ook naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd, geen aanleiding gezien om over de medische grondslag van het bestreden besluit anders te oordelen dan de rechtbank en onderschrijft hetgeen door de rechtbank in de aangevallen uitspraak hieromtrent is overwogen. Met betrekking tot de rechterschouderklachten merkt de Raad op dat door het Uwv wel degelijk rekening is gehouden met de rechterschouderklachten van appellant en ten aanzien daarvan beperkingen heeft vastgesteld. De Raad wijst op het rapport van bezwaarverzekeringsarts Waasdorp van
31 januari 2006. In dit rapport heeft hij aangegeven dat juist vanwege de door appellant aangegeven rechterschouderklachten de functionele mogelijkhedenlijst (FML) dient te worden bijgesteld. Wat betreft de in hoger beroep aangevoerde voetklachten met daarbij de overgelegde brief van Morrenhof van 25 april 2007, is de Raad van oordeel dat bezwaarverzekeringsarts Waasdorp in zijn rapport van 18 juni 2007 overtuigend en afdoende heeft weerlegd waarom met betrekking tot de datum in het geding, met deze klachten geen rekening is gehouden. Alles overziende is de Raad van oordeel dat vastgesteld kan worden dat de FML van 31 januari 2006 voldoende rekening houdt met de belastbaarheid van appellant.
4.3. Voor wat betreft de motivering van de bij deze schatting geduide functies, heeft de Raad evenals de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden om ervan uit te gaan dat de in aanmerking genomen functies niet passend zouden zijn voor appellant.
5. Het vorenstaande betekent dat de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, dient te worden bevestigd.
6. Er bestaan geen termen voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2009.
(get.) A.T. de Kwaasteniet.
(get.) A.C. Palmboom.
KR