ECLI:NL:CRVB:2009:BI3555
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en medische grondslagen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, die op 13 februari 2007 uitspraak deed in een geschil over de herziening van de WAO-uitkering van appellant. De Centrale Raad van Beroep heeft op 8 mei 2009 uitspraak gedaan. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.J.E. Spee, heeft hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 31 oktober 2005, waarbij zijn uitkering werd herzien van 80-100% naar 25-35% arbeidsongeschiktheid, met ingang van 1 januari 2006. Het Uwv had het bezwaar van appellant ongegrond verklaard in een besluit van 6 maart 2006.
De rechtbank heeft het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. De rechtbank was van mening dat de medische en arbeidskundige grondslag van het besluit voldoende was, maar dat de motivering in de beroepsfase verbeterd moest worden. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn arbeidsbeperkingen zwaarder zijn dan door het Uwv aangenomen, met name met betrekking tot zijn schouder- en voetklachten. De Raad heeft echter geen aanleiding gezien om de medische grondslag van het bestreden besluit te betwisten en heeft de bevindingen van de rechtbank onderschreven.
De Raad concludeert dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van de datum in geding voldoende rekening houdt met de belastbaarheid van appellant. Er zijn geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat de in aanmerking genomen functies niet passend zijn voor appellant. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier.