ECLI:NL:CRVB:2009:BI3711
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G. van der Wiel
- G.J.H. Doornewaard
- I.M.J. Hilhorst - Hagen
- Rechtspraak.nl
Herziening studiefinanciering en de feitelijke woonsituatie van de student
In deze zaak gaat het om de herziening van de studiefinanciering van betrokkene, die door de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (IBG) was toegekend op basis van de norm voor een uitwonende studerende. De IBG had betrokkene per 1 oktober 2006 studiefinanciering toegekend, maar na een controle op zijn woonsituatie werd hij per 27 april 2007 als thuiswonend aangemerkt. Dit leidde tot een omzetting van de eerder toegekende beurs naar de norm voor een thuiswonende studerende, met een terugvordering van het teveel ontvangen bedrag. Betrokkene ging in beroep tegen deze beslissing, waarbij hij stelde dat de feitelijke woonsituatie doorslaggevend zou moeten zijn voor de beoordeling van zijn status als thuiswonende of uitwonende student.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de feitelijke woonsituatie niet relevant was voor de beoordeling van de status van betrokkene. De Raad stelde vast dat de wet, zoals neergelegd in de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000), duidelijk definieert wie als thuiswonend en uitwonend wordt aangemerkt. De Raad concludeerde dat betrokkene gedurende de desbetreffende periode als thuiswonend diende te worden aangemerkt, omdat hij op hetzelfde adres als zijn ouders stond ingeschreven in de GBA. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die had geoordeeld dat de feitelijke situatie leidend was, en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond.
De uitspraak benadrukt het belang van de registratie in de GBA voor de beoordeling van de studiefinanciering en bevestigt dat de wetgever geen ruimte heeft gelaten voor nuance in de toepassing van de wet. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat de beslissing van de IBG terecht was.