ECLI:NL:CRVB:2009:BI3738

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-4836 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van voldoende medische en arbeidskundige grondslag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante, die een WIA-uitkering heeft aangevraagd na zich ziek te hebben gemeld op 13 september 2004. De Centrale Raad van Beroep heeft op 13 mei 2009 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het hoger beroep van appellante werd verworpen. De Raad oordeelde dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op juiste gronden de WIA-uitkering heeft geweigerd. De verzekeringsarts A.J.M. Vellinga had in zijn rapport van 16 juni 2006 geconcludeerd dat er geen sprake was van arbeidsongeschiktheid, omdat er geen objectiveerbare klachten waren. Appellante had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt na heroverweging door bezwaarverzekeringsarts P.A.E.M. Hofmans.

De rechtbank Leeuwarden had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat er sprake was van een voldoende zorgvuldig medisch onderzoek. Appellante had in hoger beroep verzocht om een deskundige te benoemen, maar de Raad oordeelde dat dit verzoek niet ingewilligd kon worden. De Raad benadrukte dat het aan appellante was om medische informatie te overleggen die haar standpunt zou ondersteunen, maar dat zij dit had nagelaten. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had geweigerd om de WIA-uitkering toe te kennen, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan door Ch. van Voorst, met A.L. de Gier als griffier. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 13 mei 2009.

Uitspraak

07/4836 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 9 juli 2007, 06/2366 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 13 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D. van der Wal, advocaat te Buitenpost, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2009. Voor appellante is verschenen mr. Van der Wal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.B. Froentjes.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante voorheen werkzaam als groepsleidster kinderopvang, heeft zich met ingang van 13 september 2004 ziek gemeld in verband met pijnklachten in de mond. Appellante is onderzocht door de verzekeringsarts A.J.M. Vellinga die in zijn rapport van 16 juni 2006 heeft geconcludeerd dat geen sprake is van arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte of gebrek nu niet is gebleken van objectiveerbare klachten. Het Uwv heeft op grond van dit rapport bij besluit van 29 juni 2006 geweigerd aan appellante na afloop van de wettelijke wachttijd per 11 september 2006 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en kort gezegd gesteld dat onvoldoende is onderzocht in hoeverre haar gezondheidstoestand een belemmering vormt om loonvormende arbeid te verrichten. Na een heroverweging door de bezwaarverzekeringsarts P.A.E.M. Hofmans heeft het Uwv bij besluit van 21 september 2006 (hierna: het bestreden besluit) het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en geoordeeld dat sprake is geweest van een voldoende zorgvuldig medisch onderzoek en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de (bezwaar)verzekeringsarts. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat verzekeringsarts Vellinga appellante op het spreekuur van 16 juni 2006 heeft onderzocht en daarbij tevens overleg heeft gehad met een staf-verzekeringsarts. De conclusie van de verzekeringsarts is, zoals is aangegeven in de rapportage van 20 september 2006, door de bezwaarverzekeringsarts Hofmans bevestigd. Nu appellante de namen van de tandartsen en kaakchirurgen niet wilde prijsgeven en bovendien – vanwege een problematische relatie met deze behandelaars – heeft geweigerd toestemming te verlenen voor het opvragen van medische informatie, kan de (bezwaar)verzekeringsarts niet worden verweten dat geen informatie bij de behandelend sector is opgevraagd, aldus de rechtbank.
3. In hoger beroep heeft appellante de Raad verzocht om een deskundige te benoemen om uit de impasse te geraken die is ontstaan door het ontbreken van medische informatie.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. De Raad kan zich geheel verenigen met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen die de rechtbank daaraan ten grondslag heeft gelegd. Ten aanzien van het verzoek om een deskundige in te schakelen is de Raad van oordeel dat geen aanleiding bestaat dit verzoek in te willigen. Daarbij merkt de Raad op dat het op de weg van appellante had gelegen om, door middel van het overleggen van medische informatie uit de behandelend sector, twijfel te zaaien aan het oordeel van de verzekeringsartsen. De weigering om de bedoelde medische informatie over te leggen– dan wel de weigering om mee te werken aan het verkrijgen ervan – komt, naar het oordeel van de Raad, voor rekening en risico van appellante. Dat het in de visie van appellante onbetrouwbare informatie zal betreffen nu zij de tandarts aansprakelijk heeft gesteld en zij vervolgens slechte ervaringen heeft gehad met de opvolgende behandelaars, doet aan het vorenstaande niet af en kan er niet toe leiden dat de Raad dergelijke informatie niet bij de beoordeling zou mogen betrekken.
4.3. Hetgeen onder 4.2 is overwogen leidt tot de conclusie dat het Uwv op juiste gronden aan appellante per 11 september 2006 een uitkering ingevolge de Wet WIA heeft geweigerd. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2009.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) A.L. de Gier.
JL