[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 12 juni 2007, 05/1529
(hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 13 mei 2009
Namens appellante heeft mr. A. van den Os, medewerker van ARAG-rechtsbijstand te Leusden hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend alsmede een nieuw besluit van 28 december 2007 op het bezwaar van appellante en een rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 22 september 2007.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2009, waar appellante met voorafgaande kennisgeving niet is verschenen en waar het Uwv zich heeft laten vertegenwoordigen door M.J. Gerritsen.
1. Appellante was werkzaam als zelfstandig inpakster voor ongeveer 30 uur per week. Op 3 augustus 2003 was zij betrokken bij een ongeval, waarbij zij rugletsel opliep. Zij heeft bij het Uwv een aanvraag ingediend voor een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ). Bij besluit van 9 juni 2005 heeft het Uwv afwijzend op deze aanvraag beslist onder de overweging dat appellante na afloop van de wachttijd per 2 augustus 2004 minder dan 25% arbeidsongeschikt in de zin van de WAZ is. Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt.
2. Nadat de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige rapport hadden uitgebracht heeft het Uwv bij besluit van 27 oktober 2005 het bezwaar van appellante tegen het besluit van 9 juni 2005 ongegrond verklaard.
3.1. Tegen het besluit van 9 juni 2005, hierna: het bestreden besluit, heeft appellante beroep bij de rechtbank ingesteld. Daarbij heeft zij aangevoerd dat haar medische beperkingen zijn onderschat en dat in elk geval een urenbeperking had moeten worden gesteld.
3.2. Met de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellante. Voorts heeft de rechtbank bepalingen gegeven omtrent proceskosten en griffierecht. De rechtbank is – mede op grond van een deskundigenrapport van 27 februari 2007, dat in haar opdracht is uitgebracht door de orthopedisch chirurg dr. R.A.A. Bots – tot het oordeel gekomen dat de belastbaarheid van appellante, zoals door de bezwaarverzekeringsarts Reker is vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 26 maart 2007 voor juist moet worden gehouden en dat, gelet op het deskundigenrapport, geen aanleiding bestaat een urenbeperking aan te nemen. Omdat het Uwv had gesteld dat nader onderzoek door de bezwaararbeidsdeskundige noodzakelijk was, maar vervolgens een dergelijk onderzoek niet had plaatsgevonden heeft de rechtbank de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onvoldoende geacht.
4. Appellante kan zich met deze uitspraak niet verenigen en heeft zich ook in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de medische beoordeling onjuist is geweest en herhaald dat in elk geval een urenbeperking had moeten worden aangenomen. Appellante verwijst in dit verband naar de opvatting van haar behandelend orthopeed.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. Het hoger beroep treft, voor zover het ziet op het oordeel van de rechtbank omtrent de medische grondslag van het bestreden besluit, geen doel. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken is de Raad niet gebleken. Nu appellante geen informatie van haar orthopeed heeft overgelegd is voor de Raad niet vast komen te staan dat deze een andere opvatting dan de deskundige zou hebben over haar beperkingen op de datum in geding, zoals deze na het deskundigenonderzoek door de bezwaarverzekeringsarts zijn vastgelegd in de FML van 26 maart 2007. Hetgeen appellante ter onderbouwing van haar hoger beroep heeft aangevoerd vormt een herhaling van hetgeen ook reeds in beroep is aangevoerd. Wezenlijk nieuwe gezichtspunten zijn niet naar voren gebracht.
5.2. Het Uwv heeft in de aangevallen uitspraak berust, de onvolledigheid van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit erkend en op 28 december 2007 een nieuw besluit op bezwaar genomen.
5.3. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.1. Bij het besluit van 28 december 2007 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 9 juni 2005 wederom ongegrond verklaard. In een rapportage van 22 september 2007 heeft de bezwaararbeidsdeskundige N. van Rhee de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante nader onderbouwd en toegelicht dat de belasting in de geduide en aan appellante voorgehouden functies de belastbaarheid van appellante op de datum in geding, 2 augustus 2004, niet overschrijdt.
6.2. Met het besluit van 28 december 2007 is niet geheel aan het beroep van appellante tegemoet gekomen. Hieruit vloeit voort dat de Raad dit besluit, met overeenkomstige toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht, in de procedure dient te betrekken.
6.3. De Raad is van oordeel dat in het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige Van Rhee van 22 september 2007 in samenhang met de arbeidskundige rapportages van 25 oktober 2005 en 22 augustus 2006 toereikend is gemotiveerd waarom deze functies als voor appellante medisch geschikt kunnen worden beschouwd.
6.4. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep tegen het besluit van 28 december 2007 ongegrond moet worden verklaard.
7. De Raad ziet geen aanleiding een proceskostenveroordeling uit te spreken.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 28 december 2007 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.M. van de Kerkhof. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op
13 mei 2009.
(get.) C.P.M. van de Kerkhof.