ECLI:NL:CRVB:2009:BI4027

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-4506 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.P.M. van de Kerkhof
  • I.R.A. van Raaij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en medische grondslag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de intrekking van zijn WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant ontving sinds 18 september 2000 een WAO-uitkering, maar na een heronderzoek in 2006 concludeerde het Uwv dat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was, wat leidde tot de intrekking van de uitkering per 3 augustus 2006. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Amsterdam bevestigde het besluit van het Uwv, waarop appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat er voldoende medische grondslag is voor de intrekking van de uitkering. De Raad onderschrijft de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts en de rechtbank, die geen reden zagen om te twijfelen aan de vastgestelde medische beperkingen van appellant. De Raad concludeert dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, medisch passend zijn voor appellant, ondanks zijn klachten. De Raad vindt dat de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige voldoende toelichting biedt op de geschiktheid van de geselecteerde functies.

Uiteindelijk bevestigt de Raad de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellant ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 13 mei 2009, na een zitting op 1 april 2009, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.L.J. Schilt-Thissen, en het Uwv werd vertegenwoordigd door drs. F.A. Steeman.

Uitspraak

07/4506 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 juni 2007, 06/3531
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 13 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.L.J. Schilt-Thissen, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Schilt-Thissen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. F.A. Steeman.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Aan appellant is met ingang van 18 september 2000 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. In 2006 heeft in het kader van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten 2004 een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig heronderzoek plaatsgevonden. Bij besluit van 2 juni 2006 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 3 augustus 2006 ingetrokken op de grond dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 15% is.
1.2. Bij besluit van 23 oktober 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 2 juni 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat appellant met inachtneming van zijn medische beperkingen, vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 10 oktober 2006, geschikt is te achten voor het verrichten van werkzaamheden in gangbare arbeid, waarvan hem voorbeelden zijn voorgehouden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.1. Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat zij geen reden heeft te twijfelen aan de juistheid van de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde medische beperkingen, zoals weergegeven in de FML van 10 oktober 2006. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de bezwaarverzekeringsarts naar aanleiding van het bezwaar extra beperkingen heeft aangenomen (in verband met gehoor en allergie) en bij haar onderzoek de ingewonnen informatie van de huisarts met betrekking tot het psychisch functioneren van appellant heeft betrokken. De rechtbank kan uit het in beroep overgelegd schrijven van de behandelend psychiater van 31 mei 2007 niet afleiden dat appellant meer psychische beperkingen heeft dan reeds in de FML is weergegeven. De rechtbank heeft derhalve geen aanleiding gezien voor de benoeming van een deskundige.
2.2. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank geoordeeld dat gezien de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 18 oktober 2006 appellant geschikt moet worden geacht de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen.
3. Appellant heeft in hoger beroep volhard in zijn stelling – kort weergegeven – dat hij meer beperkt is dan door het Uwv is vastgelegd in de FML. Hij heeft daarbij met name gewezen op zijn psychische klachten en zijn gehoorproblemen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit berust op een deugdelijk medische grondslag. De Raad schaart zich achter de overwegingen in de aangevallen uitspraak die de rechtbank ter onderbouwing van dat oordeel heeft gegeven. Wat appellant ter onderbouwing van zijn hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van hetgeen reeds in beroep is aangevoerd met betrekking tot de medische onderbouwing van het bestreden besluit. Ook in de gegevens van de behandelend artsen, die appellant in hoger beroep heeft overgelegd, heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat appellant per de datum in geding op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten meer beperkt is dan reeds in de FML van 10 oktober 2006 is vastgelegd. Daarbij merkt de Raad op dat de overgelegde samenvatting van het rapport ‘Tinnitus, een permanente stoorzender’ slechts in algemene zin informatie over oorsuizen verschaft.
4.2. Aldus uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellant vastgestelde medische beperkingen is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor appellant in medisch opzicht passend dienen te worden aangemerkt. In aanmerking genomen de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 18 oktober 2006, is ook naar het oordeel van de Raad een als genoegzaam aan te merken toelichting gegeven op de passendheid van de geselecteerde functies voor appellant. In de betreffende functies komt blijkens de Functiebelasting en selectiegegevens geen bijzondere belasting voor ten aanzien van lawaai noch worden in deze functies bijzondere eisen gesteld aan het horen.
4.3. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak derhalve dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.M. van de Kerkhof. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op
13 mei 2009.
(get.) C.P.M. van de Kerkhof.
(get.) I.R.A. van Raaij.
KR