ECLI:NL:CRVB:2009:BI4400

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-6151 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.C. Schoemaker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk niet-ontvankelijk verklaring wegens overschrijding van de bezwaartermijn in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 mei 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem. De zaak betreft een bezwaar dat appellant had ingediend tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 19 oktober 2007, waarin premies over het jaar 2002 werden gecorrigeerd. Appellant stelde dat hij tijdig bezwaar had gemaakt, maar het Uwv verklaarde het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 11 maart 2009 was appellant aanwezig, bijgestaan door een gemachtigde, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door een jurist. De Raad overwoog dat het besluit van 19 oktober 2007 niet aangetekend was verzonden, maar dat appellant het besluit wel had ontvangen. Appellant stelde dat hij het besluit pas op 30 oktober 2007 had ontvangen en dat hij op 1 november 2007 bezwaar had gemaakt. De Raad oordeelde dat de wettelijke voorwaarden voor het aanvangen van de bezwaartermijn waren voldaan, en dat het bezwaarschrift van appellant niet aangetekend was verzonden. Hierdoor lag de bewijslast bij appellant om aan te tonen dat het bezwaarschrift tijdig was ingediend.

De Raad concludeerde dat het overgelegde bewijs van appellant, waaronder een postboek en verklaringen van postbehandelende personen, onvoldoende was om aan te tonen dat het bezwaarschrift tijdig was ingediend. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

08/6151 CSV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 15 september 2008, 08/1960 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2009. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door H.J. van Broekhuijze, werkzaam bij Schut/Doelman accountants en belastingadviseurs te Ede. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. A.G.M. de Graaff, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in dit geding relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het vermelden van de volgende, voor de beoordeling van het hoger beroep van belang zijn de gegevens.
1.1. Bij besluit van 19 oktober 2007 heeft het Uwv de aan eiser over het jaar 2002 in rekening gebrachte premies op grond van de sociale werknemersverzekeringswetten gecorrigeerd, tegen welk besluit op 4 december 2007 namens appellant bezwaar is gemaakt.
1.2. Het bezwaar gericht tegen het besluit van 19 oktober 2007 is door het Uwv bij besluit van 12 maart 2008 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd gekeerd tegen de uitspraak van de rechtbank.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad stelt voorop dat het besluit van 19 oktober 2007 niet aangetekend aan appellant is verzonden en dat appellant dat besluit heeft ontvangen. In hoger beroep houdt appellant staande dat het besluit van 19 oktober 2007 eerst op 30 oktober 2007 is ontvangen en dat bij bezwaarschrift van 1 november 2007 tijdig daartegen bezwaar is gemaakt.
4.2. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen.
4.3. In het onderhavige geval is niet in geding dat het besluit van 19 oktober 2007 aan appellant is verzonden, terwijl appellant evenmin heeft betwist dat hij het besluit heeft ontvangen. Mede gelet op de in hoger beroep door het Uwv gegeven toelichting ten aanzien van de geautomatiseerde premievaststelling heeft de Raad geen reden te twijfelen aan de verzending van het besluit op 19 oktober 2007. Naar het oordeel van de Raad is daarmee gegeven dat aan de wettelijke voorwaarden voor het aanvangen van de bezwaartermijn is voldaan. Hij wijst er daartoe op dat in de memorie van toelichting bij artikel 6:8 van de Awb is vermeld dat indien de bekendmaking geschiedt door toezending, de dag na die van de verzending de eerste dag van de bezwaartermijn of de beroepstermijn is. De memorie van toelichting bevat geen aanknopingspunten voor de subsidiair ingenomen stelling van appellant dat de dag van de ontvangst bepalend is voor de aanvang van de bezwaartermijn.
4.4. Voorts staat vast dat het bezwaarschrift van 1 november 2007 niet aangetekend is verzonden. Nu het Uwv de ontvangst van het bezwaarschrift ontkent, ligt het op de weg van appellant om aannemelijk te maken dat het bezwaarschrift van 1 november 2007 tijdig is ingediend. Het overgelegde afschrift van het door de gemachtigde van appellant gehanteerde postboek, alsmede de verklaring van de postbehandelende personen, is naar het oordeel van de Raad daartoe onvoldoende.
4.5. Ter staving van zijn beroepsgronden is namens appellant ter zitting van de Raad nog verwezen naar een uitspraak van het Hof Amsterdam, LJN BH3914. Anders dan appellant is de Raad van oordeel dat een beroep op die uitspraak niet kan slagen aangezien in dat geval de ontvangst van de aanslag door de belastingplichtige op geloofwaardige wijze is betwist.
4.6. De Raad is derhalve met de rechtbank van oordeel dat het bezwaar gericht tegen het besluit van 19 oktober 2007 terecht niet-ontvankelijk is verklaard omdat appellant bij het instellen van bezwaar de ingevolge de artikelen 6:7, 6:8 en 6:9 van de Awb gestelde termijn voor het indienen van een bezwaarschrift van zes weken niet in acht heeft genomen. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
4.7. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2009.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) R.B.E. van Nimwegen.
IJ