ECLI:NL:CRVB:2009:BI4470

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6838 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid onder de 35%

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin de weigering van een WIA-uitkering door het Uwv werd bevestigd. Appellant, die als grondwerker werkte, viel op 5 april 2004 uit wegens rugklachten. Na een beoordeling in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, concludeerde de verzekeringsarts W.C.A. Schaaphok op 1 februari 2006 dat appellant beperkingen had, maar dat hij nog in staat was om andere functies te vervullen. De arbeidsdeskundige R. Veenstra kwam tot de conclusie dat appellant niet meer geschikt was voor zijn eigen werk, maar wel voor vijf andere functies, wat resulteerde in een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%.

Appellant ging in bezwaar en stelde dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat en dat de geselecteerde functies niet geschikt waren. De rechtbank Groningen vernietigde het besluit van het Uwv, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij opnieuw de geschiktheid van de functies betwistte. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hadden gedaan naar de klachten van appellant en dat het Uwv de beperkingen niet had onderschat. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij de geschiktheid van de functies voldoende was gemotiveerd.

De Raad concludeerde dat de functies van meteropnemer, chauffeur distributie en portier/toezichthouder niet in strijd waren met de vastgestelde belastbaarheid van appellant. De Raad oordeelde dat de argumenten van appellant niet voldoende waren om de geschiktheid van deze functies te weerleggen. De uitspraak werd gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in aanwezigheid van griffier A.C.A. Wit, op 14 mei 2009.

Uitspraak

07/6838 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 30 oktober 2007, 06/1395 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 14 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2009, waar appellant niet is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.R. Bos.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant is grondwerker geweest en is op 5 april 2004 uitgevallen wegens rugklachten (hernia). Vervolgens heeft per einde wachttijd een beoordeling plaatsgevonden in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. In dat verband is appellant op 1 februari 2006 onderzocht door de verzekeringsarts W.C.A. Schaaphok, die in zijn rapport van dezelfde datum tot de conclusie is gekomen dat appellant als gevolg van zijn rugklachten beperkingen heeft. Met inachtneming van deze beperkingen heeft hij een (kritische) Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) vastgesteld. Daarna is de arbeidsdeskundige R. Veenstra in zijn rapport van 24 februari 2006 tot de conclusie gekomen dat appellant niet meer geschikt is voor zijn eigen werk maar nog wel voor een vijftal andere functies. Op basis van drie van deze functies heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op minder dan 35%. In overeenstemming met dit rapport is appellant bij besluit van 27 februari 2006 meegedeeld dat hij niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering.
2.1. In bezwaar heeft appellant gesteld dat hij als gevolg van zijn rug- en linkerbeenklachten meer beperkingen heeft dan zijn aangenomen. Daarnaast heeft hij naar voren gebracht dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn. Daarbij heeft hij er op gewezen dat in deze functies wissel- en avonddiensten voorkomen, terwijl daar in zijn eigen werk geen sprake van was. Bovendien is geschiktheid van de geselecteerde functies niet goed gemotiveerd. Voorts heeft hij gesteld dat bij de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid van een onjuiste maatmanomvang en een onjuist maatmaninkomen is uitgegaan en dat het opleidingsniveau ten onrechte op 3 is vastgesteld.
2.2. De bezwaarverzekeringsarts heeft zich kunnen verenigen met de door de verzekeringsarts voor appellant vastgestelde belastbaarheid. Wel heeft hij de FML aangepast omdat deze in de toelichtingen zogenaamde verborgen beperkingen bevatte. Voorts is de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van 29 augustus 2006 deels aan de bezwaren van appellant tegemoetgekomen. Hij heeft de maatmanomvang en het maatmaninkomen gecorrigeerd en heeft het opleidingsniveau van appellant nader vastgesteld op 2. Voorts heeft hij twee van de vijf geselecteerde functies bij nader inzien niet geschikt geacht. Op basis van de resterende drie functies heeft hij een nieuwe schatting verricht waarbij hij de mate van arbeidsongeschiktheid heeft berekend op (wederom) minder dan 35%. In overeenstemming met dit rapport is bij besluit van
30 augustus 2006 (bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard.
3.1. In beroep heeft appellant herhaald dat hij meer beperkingen heeft dan zijn aangenomen en dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn. Daarbij heeft hij nogmaals gewezen op zijn grote handen en vingers.
3.2. Voorts heeft in beroep de bezwaararbeidskundige in zijn rapport van 14 november 2006 nog een nadere toelichting gegeven op de geschiktheid van de functies.
3.3. De rechtbank heeft zich kunnen verenigen met de medische component van het bestreden besluit. De rechtbank heeft het bestreden besluit echter vernietigd omdat het Uwv pas in beroep de geschiktheid van appellant voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in voldoende mate heeft gemotiveerd. De rechtbank heeft evenwel met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Daarnaast heeft de rechtbank beslist over proceskosten en griffierecht.
4. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gelaten. In hoger beroep bestrijdt hij met name de geschiktheid van de functies.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. Naar het oordeel van de Raad hebben de verzekeringsartsen een zorgvuldig onderzoek ingesteld naar de klachten van appellant en de daaruit voorvloeiende beperkingen. Bij de totstandkoming van hun rapporten hadden zij de beschikking over informatie uit de behandelende sector en ook anderszins is de Raad niet tot de conclusie kunnen komen dat het onderzoek dat deze artsen hebben ingesteld naar de belastbaarheid van appellant onzorgvuldig is geweest. De Raad is voorts niet tot de conclusie kunnen komen dat het Uwv de beperkingen van appellant heeft onderschat.
5.3. Aan de onderhavige schatting zijn de functies van meteropnemer (met sbc-code 315181), chauffeur distributie (met sbc-code 111230) en portier/toezichthouder (met sbc-code 342021) ten grondslag gelegd. Appellant is van mening dat deze functies niet geschikt voor hem zijn en dat in deze functies de voor hem vastgestelde belastbaarheid wordt overschreden. In de eerste functies moet hij meterstanden opnemen op vaak moeilijk bereikbare plaatsen, hetgeen naar zijn mening een probleem oplevert voor zijn rug- en beenklachten. In de tweede functie moet hij te vaak in en uit de auto stappen en te zwaar en te frequent tillen. Bovendien moet in de eerste twee genoemde functies een toetsenbord en een muis bediend worden, hetgeen een probleem oplevert voor zijn grote handen en vingers. Met betrekking tot de laatste functie heeft hij naar voren gebracht dat hij in deze functie te lang achtereen moet zitten. De Raad kan zich echter niet verenigen met deze standpunten van appellant. Naar het oordeel van de Raad blijkt uit het rapport d.d. 14 november 2006 van de bezwaararbeidsdeskundige in voldoende mate dat zich op de daar appellant aangehaalde punten geen overschrijdingen van de voor hem vastgestelde belastbaarheid voordoen. Ook anderszins is de Raad niet tot de conclusie kunnen komen dat de voor appellant vastgestelde belastbaarheid in deze functies wordt overschreden. Naar het oordeel van de Raad is door het Uwv tevens in voldoende mate overtuigend gemotiveerd dat de grote handen en vingers van appellant er niet aan in de weg staan om de functies te kunnen uitoefenen.
5.4. Gelet op het vorenstaande is de Raad van oordeel dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2009.
(get.) A.T. de Kwaasteniet.
(get.) A.C.A. Wit.
JL