ECLI:NL:CRVB:2009:BI4816
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.P.M. van de Kerkhof
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAO-uitkering en geschiktheid van functies voor appellant
In deze zaak gaat het om de weigering van een WAO-uitkering aan appellant, die sinds 2 januari 2002 arbeidsongeschikt is door nek-, rug-, schouder- en armklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft bij besluit van 3 januari 2003 de uitkering geweigerd, omdat appellant niet onafgebroken arbeidsongeschikt was voor een periode van 52 weken. Dit besluit werd in bezwaar ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft eerder, op 29 september 2006, dit besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen.
Bij het nieuwe besluit van 16 maart 2007 heeft het Uwv opnieuw de weigering van de WAO-uitkering gehandhaafd, met de stelling dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was. De bezwaarverzekeringsarts concludeerde dat appellant in staat was om passende arbeid te verrichten, wat werd ondersteund door de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 21 november 2006.
De rechtbank heeft in de onderliggende procedure een deskundige benoemd, drs. H.J. Hoekstra, die concludeerde dat er op orthopedisch gebied geen beperkingen waren. De rechtbank oordeelde dat de belastbaarheid van appellant niet was overschat en dat de functies die aan appellant waren geduid, medisch geschikt waren. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat er wel degelijk medische beperkingen zijn, maar de Raad oordeelt dat er geen nieuwe gezichtspunten zijn ingebracht die de eerdere conclusies zouden kunnen weerleggen.
De Raad bevestigt het oordeel van de rechtbank en concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.