ECLI:NL:CRVB:2009:BI4816

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-2612 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.P.M. van de Kerkhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering en geschiktheid van functies voor appellant

In deze zaak gaat het om de weigering van een WAO-uitkering aan appellant, die sinds 2 januari 2002 arbeidsongeschikt is door nek-, rug-, schouder- en armklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft bij besluit van 3 januari 2003 de uitkering geweigerd, omdat appellant niet onafgebroken arbeidsongeschikt was voor een periode van 52 weken. Dit besluit werd in bezwaar ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft eerder, op 29 september 2006, dit besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen.

Bij het nieuwe besluit van 16 maart 2007 heeft het Uwv opnieuw de weigering van de WAO-uitkering gehandhaafd, met de stelling dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was. De bezwaarverzekeringsarts concludeerde dat appellant in staat was om passende arbeid te verrichten, wat werd ondersteund door de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 21 november 2006.

De rechtbank heeft in de onderliggende procedure een deskundige benoemd, drs. H.J. Hoekstra, die concludeerde dat er op orthopedisch gebied geen beperkingen waren. De rechtbank oordeelde dat de belastbaarheid van appellant niet was overschat en dat de functies die aan appellant waren geduid, medisch geschikt waren. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat er wel degelijk medische beperkingen zijn, maar de Raad oordeelt dat er geen nieuwe gezichtspunten zijn ingebracht die de eerdere conclusies zouden kunnen weerleggen.

De Raad bevestigt het oordeel van de rechtbank en concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

08/2612 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 16 april 2008, 07/1097 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 13 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.T.I. Oey, advocaat te Helmond, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2009. Namens appellant is verschenen zijn waarnemend gemachtigde mr. J.R.A. Röschlau, advocaat te Utrecht. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.G. Lavrijsen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was laatstelijk werkzaam als procesoperator toen hij op 2 januari 2002 is uitgevallen voor zijn werk ten gevolge van nek-, rug-, schouder- en armklachten. Bij besluit van 3 januari 2003 heeft het Uwv geweigerd aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen omdat appellant niet voor een periode van 52 weken vanaf 2 januari 2002 onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is vervolgens ongegrond verklaard. Dit besluit op bezwaar is uiteindelijk bij uitspraak van deze Raad van 29 september 2006 vernietigd en het Uwv is daarbij opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
1.2. Bij besluit van 16 maart 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar wederom ongegrond verklaard, onder de overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 1 januari 2003 minder dan 15% was. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat appellant, gelet op de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts - die in de zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 21 november 2006 geen beperkingen heeft opgenomen -, en gelet op de bevindingen van de arbeidsdeskundige in staat wordt geacht passende arbeid te verrichten.
2.1. Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank aanleiding gezien drs. H.J. Hoekstra, orthopedisch chirurg, als deskundige te benoemen voor het instellen van een onderzoek. De deskundige heeft op 6 februari 2008 van zijn bevindingen verslag gedaan. De deskundige is tot de conclusie gekomen dat bij appellant op orthopedisch gebied per de datum in geding geen sprake was van beperkingen. Gelet op de conclusies van de deskundige, is de rechtbank van oordeel dat de belastbaarheid van appellant bij het nemen van het bestreden besluit niet is overschat. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat in vaste jurisprudentie besloten ligt dat het oordeel van een onafhankelijke, door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige, in beginsel wordt gevolgd. De rechtbank heeft in het onderhavige geval geen aanleiding gezien van dit beginsel af te wijken.
2.2. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant in staat moet worden geacht de aan de schatting ten grondslag liggende functies te vervullen.
3. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat er ten onrechte geen rekening is gehouden met de bij hem wel degelijk aanwezige objectiveerbare medische beperkingen. Hij verwijst daarbij nogmaals naar de in de beroepsfase ingebrachte verklaringen van dr. F. Schreurs waaruit naar zijn mening blijkt van slijtageverschijnselen. Voorts heeft appellant wederom aangevoerd dat de aan hem geduide functies niet geschikt voor hem zijn te achten.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat niet is gebleken dat de belastbaarheid van appellant bij het nemen van het bestreden besluit is overschat. De Raad schaart zich achter de overwegingen in de aangevallen uitspraak die de rechtbank ter onderbouwing van dat oordeel heeft gegeven. Wat appellant ter onderbouwing van zijn hoger beroep heeft aangevoerd vormt een herhaling van hetgeen reeds in beroep is aangevoerd. Wezenlijk nieuwe gezichtspunten zijn niet naar voren gebracht. Evenmin als in beroep heeft appellant in hoger beroep objectieve medische gegevens ingebracht die alsnog twijfel doen rijzen aan de juistheid van de medische grondslag. In het indicatiebesluit van het CIZ van 3 januari 2008 is geen aanknopingspunt te vinden voor het oordeel dat ten onrechte geen medische beperking is aangenomen.
4.3. Voorts is de Raad met de rechtbank van oordeel dat, gelet op de voorhanden zijnde arbeidskundige rapportages, de aan appellant geduide functies in medisch opzicht voor hem geschikt zijn te achten.
4.4. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.M. van de Kerkhof. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2009.
(get.) C.P.M. van de Kerkhof.
(get.) I.R.A. van Raaij.
KR