ECLI:NL:CRVB:2009:BI4845
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. Bolt
- C.P.M. van de Kerkhof
- H. Bedee
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en medische grondslag
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de intrekking van zijn WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De intrekking vond plaats op 7 april 2006, waarbij het Uwv stelde dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 6 juni 2006 minder dan 15% was. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond bij besluit van 11 oktober 2006. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Appellant voerde in hoger beroep aan dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd en dat hij meer beperkingen had dan het Uwv aannam.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 20 mei 2009 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat appellant in hoger beroep geen nieuwe medische feiten had aangevoerd die voldoende aanknopingspunten boden voor twijfel aan de medische grondslag van het bestreden besluit. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat de medische grondslag van het besluit voldoende was gemotiveerd. De Raad concludeerde dat, uitgaande van de juiste vaststelling van de medische beperkingen, er geen reden was om te twijfelen aan de geschiktheid van de functies die aan appellant waren voorgehouden. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De uitspraak werd gedaan door H. Bolt als voorzitter, met C.P.M. van de Kerkhof en H. Bedee als leden. M.D.F. de Moor fungeerde als griffier. De uitspraak vond plaats in het openbaar op 20 mei 2009.