ECLI:NL:CRVB:2009:BI4885
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- A.C.A. Wit
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ziekengeld en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, waarin de beëindiging van haar ziekengeld werd behandeld. Appellante had zich op 15 juni 2006 ziek gemeld, waarna het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) haar ziekengeld toekende. Echter, per 24 augustus 2006 beëindigde het Uwv de uitkering, omdat appellante de controlevoorschriften had geschonden door niet op het spreekuur van de verzekeringsarts te verschijnen. Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde in een eerdere uitspraak dat het Uwv het besluit niet langer zou handhaven, maar in een nieuw besluit bleef het Uwv bij de beëindiging van de uitkering.
In hoger beroep voerde appellante aan dat de eerdere uitspraak van de rechtbank over de beëindiging van de uitkering per 14 juni 2006 in rechte vaststaat en dat de aangevallen uitspraak in strijd is met deze eerdere uitspraak. Appellante stelde dat zij per 24 augustus 2006 arbeidsongeschikt was en dat de bijwerkingen van haar medicijnen niet in de beoordeling waren meegenomen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat appellante zich niet kon beroepen op de eerdere uitspraak met betrekking tot de datum 14 juni 2006, omdat het in deze zaak ging om de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid per 24 augustus 2006.
De Raad concludeerde dat het Uwv terecht de uitkering per 24 augustus 2006 had beëindigd, omdat er geen nieuwe medische gegevens waren ingediend die de arbeidsongeschiktheid konden onderbouwen. De Raad volgde het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts, die had vastgesteld dat er geen relatie was tussen het medicijngebruik van appellante en haar ziekmelding. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om proceskosten te vergoeden.