ECLI:NL:CRVB:2009:BI5130

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-3828 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.W.J. Schoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, die op 9 juni 2008 het beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaarde. Het Uwv had bij besluit van 18 januari 2007 geweigerd om appellant een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen, omdat hij na afloop van de voor hem geldende wachttijd op 27 juni 2006 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 22 mei 2009 uitspraak gedaan in deze zaak. Tijdens de zitting op 10 april 2009 is appellant verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, mr. S. van der Giesen. Het Uwv werd vertegenwoordigd door A.W.G. Determan. De Raad heeft de medische en arbeidskundige grondslagen van het besluit van het Uwv beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanknopingspunten zijn gevonden om de vastgestelde belastbaarheid van appellant onjuist te achten. De schatting van de belastbaarheid is gebaseerd op de functies van samensteller metaalwaren, productiemedewerker en inpakker, en de Raad oordeelt dat deze functies in overeenstemming zijn met de vastgestelde belastbaarheid van appellant.

De Raad bevestigt de overwegingen van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet kan slagen. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden vergoed. De uitspraak van de rechtbank blijft daarmee in stand, en appellant blijft zonder WIA-uitkering.

Uitspraak

08/3828 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 9 juni 2008, 07/5598 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. van der Giesen, advocaat te Gouda, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Giesen voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.W.G. Determan.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 18 januari 2007 heeft het Uwv geweigerd aan appellant een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, onder de overweging dat hij na afloop van de voor hem geldende wachttijd op
27 juni 2006 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.2. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 16 juli 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellant op 27 juni 2006, de in geding zijnde datum, weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat hij met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Vergelijking van de loonwaarde van de middelste van de drie functies met de hoogste lonen met het voor hem geldende maatmaninkomen resulteert volgens het Uwv niet in enig verlies aan verdiencapaciteit.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
3.1. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en stelt zich achter de overwegingen van de aangevallen uitspraak. De Raad heeft, evenmin als de rechtbank, in het dossier aanknopingspunten gevonden om de vastgestelde belastbaarheid onjuist te achten. Er zijn in de zogeheten Functionele Mogelijkhedenlijst diverse fysieke beperkingen aangegeven in verband met de rugklachten van appellant.
3.2. Ten aanzien van de in hoger beroep aangevoerde grief dat appellant vanwege een dubbele hernia veel ernstiger beperkt is dan door het Uwv is aangenomen, overweegt de Raad het volgende.
De bezwaarverzekeringsarts S.M. Lustenhouwer heeft in een rapport van 18 september 2008 aangegeven dat uit de brief van de behandelend neuroloog van 25 september 2007, anders dan door appellants gemachtigde is aangegeven, niet blijkt dat sprake is van een dubbele hernia, maar dat sprake was van een discusprotrusie op niveau L4-L5 zonder tekenen van wordtelbeïnvloeding. Op de datum in geding leidde dit niet tot ernstiger beperkingen dan reeds is aangenomen. De Raad heeft geen aanleiding om deze conclusie van de bezwaarverzekeringsarts onjuist te achten en voegt daaraan toe dat appellant zich blijkens het journaal van de huisarts rond de in geding zijnde datum niet bij de huisarts heeft gemeld vanwege toegenomen klachten. Voorts blijkt uit dit journaal van wederom een verwijzing naar de neuroloog op 27 maart 2007, terwijl in de evengenoemde brief van de neuroloog ook is aangegeven dat appellant na 10 maart 2006 niet meer – en derhalve ook niet rond de datum in geding – op het spreekuur van de neuroloog ter controle is verschenen.
3.3. De schatting is gebaseerd op de functies samensteller metaalwaren, productiemedewerker en inpakker. Naar het oordeel van de Raad is van de zijde van het Uwv voldoende toegelicht dat deze functies in overeenstemming zijn met de vastgestelde belastbaarheid.
3.4. Uit hetgeen is overwogen onder 3.1 tot en met 3.3 vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2009.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) E.M. de Bree.
JL