ECLI:NL:CRVB:2009:BI6814

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-4580 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.C. Schoemaker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van uitkeringen op basis van Ziektewet en WAO na niet-ontvankelijkverklaring

In deze zaak heeft appellante, na een motorongeval op 17 augustus 2000, een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aangevraagd. Aan haar werd met ingang van 17 augustus 2001 een uitkering toegekend, maar appellante heeft geen rechtsmiddel aangewend tegen dit besluit. In 2005 heeft zij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) verzocht om haar uitkeringen te herberekenen, maar het Uwv verklaarde haar bezwaar niet-ontvankelijk. De rechtbank Zutphen heeft het beroep tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 12 mei 2009 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat de brief van appellante van 8 juni 2005 niet enkel als een bezwaarschrift kon worden gezien, maar dat het ook een verzoek om herziening van de hoogte van de uitkeringen inhield. De Raad stelde vast dat het Uwv de brief van appellante terecht niet als een te laat ingediend bezwaarschrift had aangemerkt. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en het besluit van het Uwv, en bepaalde dat het Uwv een nieuw besluit moest nemen met inachtneming van de vaste rechtspraak over duuraanspraken.

Daarnaast werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.610,-- bedroegen, en het betaalde griffierecht van € 145,-- moest worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige behandeling van verzoeken om herziening van uitkeringen en de noodzaak voor het Uwv om adequaat te reageren op verzoeken van appellanten.

Uitspraak

08/4580 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
a
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 30 juni 2008, 06/1364 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 mei 2009.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I. Blekman, advocaat te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2009. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. A. Simsek, eveneens advocaat te Zoetermeer. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R.M.H. Rokebrand, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante heeft zich ziek gemeld naar aanleiding van een haar op 17 augustus 2000 overkomen motorongeval. Bij besluit van 5 december 2001 is aan appellante met ingang van 17 augustus 2001 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering (WAO) toegekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 80 tot 100%. Het dagloon is daarbij bepaald op f 153,92. Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddel aangewend. Bij schrijven van 8 juni 2005 heeft appellante verzocht om met terugwerkende kracht vanaf 17 augustus 2000, haar uitkeringen ingevolge de Ziektewet (ZW) en de WAO te herberekenen, ná te betalen en aan te vullen. Bij besluit van 26 april 2006 heeft het Uwv appellante niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar gericht tegen de dagloonvaststellingen in het kader van de ZW en de WAO.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen voormeld besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd gekeerd tegen de uitspraak van de rechtbank.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad stelt vast dat aangezien appellante tegen het besluit van 5 december 2001 geen rechtsmiddel heeft aangewend, dit rechtens onaantastbaar is geworden.
4.2. Op 4 januari 2005 heeft appellante met een medewerker van het Uwv gesproken over onder meer de hoogte van haar dagloon. Naar aanleiding hiervan heeft appellante bij brief van 22 februari 2005 het Uwv verzocht na te gaan of haar WAO-uitkering juist berekend is. Nadat appellante hierop geen reactie had ontvangen heeft zij bij brief van 8 juni 2005 het Uwv nogmaals aandacht gevraagd voor de in haar ogen te laag vastgestelde uitkeringen. Dat appellante in de aanhef van de brief 8 juni 2005 heeft opgenomen dat het betreft: ”Bezwaarschrift hoogte uitkering & dagloonberekening ZW en WAO” laat naar het oordeel van de Raad onverlet dat uit de redactie en bewoordingen van de brief van 8 juni 2005 duidelijk blijkt dat het appellante te doen was om een herziening van de hoogte van de aan haar toegekende uitkeringen.
4.3. Daarnaast meent de Raad voor zijn oordeel steun te vinden in de aan het verzoek voorafgegane brief van 22 februari 2005, alsmede in het - weliswaar kort voor de zitting overgelegde - gespreksverslag van 4 januari 2005. Daar komt nog bij dat blijkens de brief van het Uwv van 28 februari 2006, naar aanleiding van de brief van de zijde van appellante in verband met het uitblijven van een beslissing, het Uwv de beslissing heeft uitgesteld, aangezien er op dat moment nog vragen lagen bij afdeling ZW en WAO met betrekking tot de dagloonberekening van appellante. De Raad kan hieruit niet anders concluderen dan dat het Uwv de brief van 8 juni 2005 terecht niet uitsluitend als een te laat ingediend bezwaarschrift heeft aangemerkt.
4.4. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak en in het voetspoor hiervan het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komen. De Raad zal bepalen dat het Uwv, met inachtneming van de vaste rechtspraak van de Raad ter zake van duuraanspraken, een nieuw besluit dient te nemen op het verzoek om herziening van
8 juni 2005.
4.5. De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van appellante. Deze worden begroot op € 966,-- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 26 april 2006;
Bepaalt dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.610,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van in totaal € 145,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2009.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) R.B.E. van Nimwegen.
IJ