ECLI:NL:CRVB:2009:BI6814
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- Rechtspraak.nl
Herziening van uitkeringen op basis van Ziektewet en WAO na niet-ontvankelijkverklaring
In deze zaak heeft appellante, na een motorongeval op 17 augustus 2000, een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aangevraagd. Aan haar werd met ingang van 17 augustus 2001 een uitkering toegekend, maar appellante heeft geen rechtsmiddel aangewend tegen dit besluit. In 2005 heeft zij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) verzocht om haar uitkeringen te herberekenen, maar het Uwv verklaarde haar bezwaar niet-ontvankelijk. De rechtbank Zutphen heeft het beroep tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 12 mei 2009 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat de brief van appellante van 8 juni 2005 niet enkel als een bezwaarschrift kon worden gezien, maar dat het ook een verzoek om herziening van de hoogte van de uitkeringen inhield. De Raad stelde vast dat het Uwv de brief van appellante terecht niet als een te laat ingediend bezwaarschrift had aangemerkt. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en het besluit van het Uwv, en bepaalde dat het Uwv een nieuw besluit moest nemen met inachtneming van de vaste rechtspraak over duuraanspraken.
Daarnaast werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.610,-- bedroegen, en het betaalde griffierecht van € 145,-- moest worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige behandeling van verzoeken om herziening van uitkeringen en de noodzaak voor het Uwv om adequaat te reageren op verzoeken van appellanten.