ECLI:NL:CRVB:2009:BI7108
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.C.M. van Laar
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering wegens gebrek aan objectieve medische onderbouwing van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die sinds 1991 een uitkering ontving vanwege arbeidsongeschiktheid. Appellante, die in 1990 uitviel voor haar werk als analist fytopathologie, had in de loop der jaren verschillende medische onderzoeken ondergaan. De laatste herbeoordeling vond plaats in 2005, waarbij de verzekeringsarts A. van der Gaag tendomyogene pijnklachten en hypermobiliteit vaststelde, maar geen objectieve medische oorzaak voor de klachten kon vinden. De arbeidsdeskundige concludeerde dat appellante weer geschikt was voor haar eigen werk.
De rechtbank Alkmaar oordeelde in eerste instantie dat de deskundige, H.J. Dinant, terecht had geconcludeerd dat er geen medische beperkingen waren die de arbeidsongeschiktheid konden onderbouwen. Appellante had geen overtuigende medische gegevens overgelegd die de conclusies van de deskundige konden weerleggen. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond.
In hoger beroep bevestigde de Centrale Raad van Beroep het oordeel van de rechtbank. De Raad stelde vast dat er geen objectief medisch vast te stellen ziekte of gebrek was en dat de diagnose fibromyalgie niet leidde tot een beperking in de arbeidsmogelijkheden van appellante. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht de deskundige had gevolgd en dat er geen aanleiding was om een tweede deskundige te raadplegen. De Raad concludeerde dat de intrekking van de WAO-uitkering op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag berustte en bevestigde de aangevallen uitspraak.