ECLI:NL:CRVB:2009:BI8286
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Weigering ziekengelduitkering wegens arbeidsongeschiktheid in het kader van de Ziektewet
In deze zaak gaat het om de weigering van een ziekengelduitkering aan appellant per 28 augustus 2006. Appellant, die eerder als servicemonteur werkzaam was, had zich ziek gemeld vanwege klachten aan zijn rechterarm, waarvoor hij in het verleden al twee keer was geopereerd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant niet ongeschikt was voor het verrichten van zijn arbeid, en had daarom geen recht op ziekengelduitkering toegekend. De bezwaarverzekeringsarts concludeerde dat appellant op de datum van ziekmelding in staat was om eerder geduide functies te verrichten, ondanks tijdelijke klachten door overbelasting.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende onderbouwd was. De Raad wees erop dat appellant pas op 2 oktober 2006 door een verzekeringsarts was gezien, en dat het niet onwaarschijnlijk was dat hij op 28 augustus 2006 meer klachten had ervaren. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit, dat de weigering van ziekengeld handhaafde, niet kon standhouden wegens strijd met de Algemene wet bestuursrecht. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit, en oordeelde dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar moest nemen.
Daarnaast werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die op € 644,- werden begroot. De uitspraak werd gedaan op 10 juni 2009, waarbij de Raad ook het griffierecht van € 145,- aan appellant vergoedde.