ECLI:NL:CRVB:2009:BJ0669

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-5450 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering wegens minder dan 15% arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 3 augustus 2007 een eerdere beslissing van het Uwv om de WAO-uitkering van appellante in te trekken, heeft vernietigd maar de rechtsgevolgen in stand heeft gelaten. De Centrale Raad van Beroep heeft op 26 juni 2009 uitspraak gedaan. De intrekking van de WAO-uitkering was gebaseerd op de vaststelling dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante minder dan 15% was. Appellante heeft aangevoerd dat haar vermoeidheidsklachten, die later als schildklierproblematiek zijn gediagnosticeerd, niet zijn meegewogen in de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid.

De Raad heeft vastgesteld dat de (bezwaar)verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hebben gedaan naar de klachten van appellante en de daaruit voortvloeiende beperkingen. De Raad heeft geen reden gezien om de bevindingen van deze artsen voor onjuist te houden. De door appellante geclaimde vermoeidheidsklachten zijn niet in de rapporten van de artsen vermeld, waardoor deze klachten niet zijn meegenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad heeft ook gekeken naar de geschiktheid van de functies die aan appellante zijn voorgelegd. Zelfs als de functie van telefonist coördinatiecentrum buiten beschouwing wordt gelaten, blijven er nog drie functies over die geschikt zijn voor appellante.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, voor zover deze is aangevochten, en heeft geoordeeld dat er geen termen zijn voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van griffier J.M. Tason Avila, en is openbaar uitgesproken op 26 juni 2009.

Uitspraak

07/5450 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 augustus 2007, 06/865 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 juni 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. drs. J.J. Zijlstra, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2009, waar namens appellante is verschenen mr. Zijlstra, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.A.H. Smithuijsen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende. Bij besluit van 6 oktober 2005 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 5 december 2005 ingetrokken onder de overweging dat de mate van appellantes arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% was.
1.2. Bij bestreden besluit van 6 februari 2006 heeft het Uwv het ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd, maar tevens bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven, met bepalingen omtrent de vergoeding van proceskosten en griffierecht. De rechtbank kan zich blijkens de overwegingen van de aangevallen uitspraak verenigen met de medische en de arbeidskundige grondslag van het besluit, maar meent dat het bestreden besluit pas in de beroepsfase van een voldoende motivering is voorzien.
3. Het hoger beroep richt zich tegen de beslissing van de rechtbank om de rechtsgevolgen van het besluit van 6 februari 2006 in stand te laten. Tevens is aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het besluit van 6 februari 2006 op een deugdelijke medische grondslag is gebaseerd en dat ten onrechte is geoordeeld dat de passendheid van de voor appellante geselecteerde functies voldoende gemotiveerd zijn.
Ter zitting zijn de hoger beroepsgronden nader geconcretiseerd en is aangegeven dat appellante, hoewel zij eerst ruim na de datum in geding een internist heeft geconsulteerd, reeds op de datum in geding last had van vermoeidheidsklachten en migraine, die naderhand door de internist zijn gediagnosticeerd als schildklierklachten. Hiermee is in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) geen rekening gehouden. Voorts is onvoldoende rekening gehouden met de rugklachten waarvoor appellante onder behandeling is bij een revalidatiearts en de migraineaanvallen.
Namens appellante is vervolgens aangevoerd dat de arbeidskundige kant een zorgvuldige grondslag ontbeert nu de functie van telefonist coördinatiecentrum, sbc-code 515201, in beroep door de bezwaararbeidsdeskundige J. Oosterveld alsnog aan de schatting ten grondslag wordt gelegd, terwijl deze in bezwaar niet passend werd geacht.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Wat betreft het medische aspect ziet de Raad evenals de rechtbank geen reden om de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen met betrekking tot de klachten van appellante en de daaruit voortvloeiende beperkingen voor onjuist te houden. De Raad neemt hierbij in aanmerking dat deze artsen een zorgvuldig onderzoek hebben ingesteld naar de klachten van appellante en de daaruit voorvloeiende beperkingen. Bij de totstandkoming van hun rapporten hadden zij de beschikking over informatie uit de behandelende sector zoals van de huisarts, de arts voor manuele geneeskundige, de neuroloog en van de revalidatiearts. Deze informatie hebben zij bij de vaststelling van de arbeidsmogelijkheden afdoende meegewogen. De door appellante ten tijde van de datum in geding geclaimde vermoeidheidsklachten als gevolg van de later gediagnosticeerde schildklierproblematiek, kunnen niet tot een ander standpunt leiden. Met het Uwv constateert de Raad dat in de rapporten van de (bezwaar)verzekeringsartsen geen melding wordt gemaakt van dergelijke klachten, zodat met deze klachten terecht geen rekening is gehouden bij het opstellen van de FML.
4.3. Met betrekking tot hetgeen ten aanzien van de zorgvuldigheid van het arbeidskundige onderzoek is aangevoerd, laat de Raad een beoordeling hieromtrent in het midden, aangezien, indien de functie van telefonist coördinatiecentrum buiten beschouwing blijft, alsnog drie functies reste-ren die qua opleiding en medische belasting uitgaande van de juistheid van de FML, geschikt zijn voor appellante. De Raad onderschrijft wat betreft de medische geschiktheid van deze drie (resterende) functies hetgeen de bezwaararbeidsdeskundige hieromtrent gemotiveerd heeft gerapporteerd.
4.4. Tenslotte heeft de gemachtigde van appellante ter zitting desgevraagd erkend dat appellante bij de opgeworpen stelling dat ten onrechte de gemeente Amsterdam als derde-belanghebbende in deze procedure niet is betrokken, geen belang heeft. Om die reden laat de Raad deze grond onbesproken.
5. Het vorenstaande betekent dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
6. Er bestaan geen termen voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2009.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) J.M. Tason Avila.
JL