ECLI:NL:CRVB:2009:BJ0684

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6830 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische onderbouwing van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv de uitkering van appellante, die oorspronkelijk was vastgesteld op 65 tot 80% arbeidsongeschiktheid, met ingang van 13 oktober 2004 had herzien naar 15 tot 25% arbeidsongeschiktheid. Appellante stelde dat zij niet in staat was om de geduide functies te verrichten en dat de functies te zwaar voor haar waren.

De Centrale Raad van Beroep heeft het procesverloop besproken, waarbij appellante niet aanwezig was op de zitting, maar vertegenwoordigd werd door haar advocaat. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en de Raad heeft de overwegingen van de rechtbank in zijn uitspraak meegenomen. De Raad concludeert dat appellante geen medisch objectiveerbare gegevens heeft gepresenteerd die zouden aantonen dat haar beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid ernstiger zijn dan eerder vastgesteld.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij de rechtsgevolgen van het besluit van het Uwv in stand zijn gelaten. De Raad oordeelt dat er geen aanleiding is om de beslissing van de rechtbank te herzien en dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, met T.R.H. van Roekel als griffier, en is openbaar uitgesproken op 26 juni 2009.

Uitspraak

07/6830 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 31 oktober 2007, 06/1486 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 juni 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.G. Hofman, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Mr. J.P.J. van de Griend, kantoorgenoot van mr. Hofman, heeft de gronden aangevuld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2009. Appellante is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.G. Lindeman.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitvoerig overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in de aangevallen uitspraak heeft weergegeven.
2. Bij besluit van 12 oktober 2005 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%, met ingang van 13 oktober 2004 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Bij besluit van 12 mei 2006 zijn de bezwaren van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
3.1. Naar aanleiding van het ingestelde beroep was de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van voldoende diepgaand en zorgvuldig onderzoek en dat de uit dat onderzoek getrokken conclusies op overtuigende wijze zijn onderbouwd. De rechtbank zag geen reden de medische grondslag van het besluit voor onjuist te houden.
3.2. De rechtbank was wel van oordeel dat pas in de beroepsfase de signaleringen alsnog gemotiveerd waren waarom de geduide functies passend kunnen worden geacht. Om die reden is het bestreden besluit vernietigd, maar zag de rechtbank wel aanleiding de rechtsgevolgen van dit besluit in stand te laten.
4. Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat de geduide functies te zwaar voor haar zijn en dat zij niet in staat is deze te verrichten.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. De Raad kan zich vinden in de overwegingen van de rechtbank en het standpunt van het Uwv dat appellante geen medisch objectiveerbare gegevens naar voren heeft gebracht op grond waarvan moet worden aangenomen dat ten aanzien van haar op 13 oktober 2004 sprake is van meer en/of andere op ziekte en gebrek terug te voeren beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid dan de beperkingen die reeds door de bezwaarverzekeringsarts J.W. Hekkelman mede op basis van het rapport van dr. C.J.F. Kemperman zijn aangenomen. Met deze beperkingen is appellante in staat de geduide functies te verrichten.
5.3. Het hoger beroep slaagt derhalve niet.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.R.H. van Roekel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2009.
(get.) A.T. de Kwaasteniet.
(get.) T.R.H. van Roekel.
JL