ECLI:NL:CRVB:2009:BJ0684
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en medische onderbouwing van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv de uitkering van appellante, die oorspronkelijk was vastgesteld op 65 tot 80% arbeidsongeschiktheid, met ingang van 13 oktober 2004 had herzien naar 15 tot 25% arbeidsongeschiktheid. Appellante stelde dat zij niet in staat was om de geduide functies te verrichten en dat de functies te zwaar voor haar waren.
De Centrale Raad van Beroep heeft het procesverloop besproken, waarbij appellante niet aanwezig was op de zitting, maar vertegenwoordigd werd door haar advocaat. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en de Raad heeft de overwegingen van de rechtbank in zijn uitspraak meegenomen. De Raad concludeert dat appellante geen medisch objectiveerbare gegevens heeft gepresenteerd die zouden aantonen dat haar beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid ernstiger zijn dan eerder vastgesteld.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij de rechtsgevolgen van het besluit van het Uwv in stand zijn gelaten. De Raad oordeelt dat er geen aanleiding is om de beslissing van de rechtbank te herzien en dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, met T.R.H. van Roekel als griffier, en is openbaar uitgesproken op 26 juni 2009.