ECLI:NL:CRVB:2009:BJ0718
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid van functies in het kader van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van het Uwv. De Centrale Raad van Beroep heeft op 26 juni 2009 uitspraak gedaan. Appellant had eerder een uitkering ontvangen op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, maar deze was herzien naar 25 tot 35% met ingang van 28 juni 2006. Appellant betwistte de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsartsen en voerde aan dat de geduide functies niet passend waren gezien zijn beperkingen.
De Raad heeft in zijn overwegingen de medische grondslag van de arbeidsongeschiktheidsschatting beoordeeld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische oordelen van de (bezwaar)verzekeringsartsen. Appellant had een verklaring van zijn huisarts overgelegd, waarin werd gesteld dat hij niet kon werken. De Raad oordeelde echter dat de huisarts niet de overtuigende argumenten had aangedragen om de medische oordelen van de verzekeringsartsen te weerleggen.
Daarnaast heeft de Raad de arbeidskundige grondslag beoordeeld. De rechtbank had vastgesteld dat het bestreden besluit in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht, maar had de rechtsgevolgen in stand gelaten. De Raad concludeerde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, voldoende gemotiveerd waren en dat appellant, ondanks zijn beperkingen, theoretisch in staat was om deze functies te vervullen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen waren om de proceskosten te vergoeden.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en onderstreept het belang van medische en arbeidskundige oordelen in het kader van arbeidsongeschiktheid.