ECLI:NL:CRVB:2009:BJ1832

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-5480 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verhoging WAO-uitkering na medisch onderzoek door Uwv

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Het Uwv had op 26 januari 2007 geweigerd om de WAO-uitkering van appellante te verhogen, ondanks dat deze laatstelijk was berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar aangetekend, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar op 22 oktober 2007 ongegrond.

De rechtbank heeft in haar uitspraak overwogen dat er geen aanleiding was om het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv onzorgvuldig te achten. De rechtbank baseerde zich hierbij op de conclusies van een onafhankelijk expertise-onderzoek dat was uitgevoerd door psychiater M. Kazemier. In hoger beroep herhaalde appellante dat haar beperkingen waren onderschat, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat er geen redenen waren om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de conclusies van de verzekeringsartsen.

De Raad concludeerde dat de beschikbare medische gegevens, afkomstig van appellantes huisarts, psychiater en radioloog, geen steun boden voor de opvatting van appellante dat haar beperkingen onvoldoende waren erkend. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 1 juli 2009.

Uitspraak

08/5480 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 4 augustus 2008, 07/8972 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 1 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.S.J. de Korte, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2009. Appellante is – met voorafgaand bericht – niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A.C. Rijk.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 26 januari 2007 heeft het Uwv geweigerd om de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%, ingaande april 2006 te verhogen.
1.2. Bij besluit van 22 oktober 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 26 januari 2007 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen geen aanleiding te zien het medisch onderzoek door de betreffende verzekeringsartsen van het Uwv onzorgvuldig te achten. Evenmin acht de rechtbank aanknopingspunten aanwezig voor het oordeel dat het medisch oordeel van de verzekeringsartsen niet juist is. De rechtbank heeft zich daarbij mede laten leiden door de conclusies van het onafhankelijk expertise-onderzoek dat de psychiater M. Kazemier in haar opdracht naar de gezondheidssituatie van appellante heeft verricht in het kader van de door appellante gevoerde procedure onder nummer 06/5455 WAO.
3. In hoger beroep heeft appellante voornamelijk herhaald dat haar beperkingen zijn onderschat.
4. De Raad overweegt het volgende.
5. Met betrekking tot de grondslag van het bestreden besluit heeft de Raad, evenals de rechtbank, geen redenen om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek van het Uwv en de juistheid van de conclusies daarvan. De Raad is van oordeel dat niet is gebleken van genoegzame aanknopingspunten in objectief-medische zin om appellante te kunnen volgen in de opvatting dat haar beperkingen in onvoldoende mate door de verzekeringsartsen zijn erkend. De beschikbare medische gegevens, afkomstig van appellantes huisarts, psychiater en radioloog, bieden voor die opvatting van appellante geen steun. De bevindingen van deze artsen zijn overigens door de betreffende verzekeringsartsen in hun beoordeling betrokken. Het is de Raad niet gebleken dat met die bevindingen onvoldoende rekening zou zijn gehouden. De informatie waarnaar appellante in hoger beroep verwijst bevat over de lichamelijke gesteldheid van appellante en de medische behandeling op de in geding zijnde datum geen andere informatie dan reeds bij het Uwv bekend was. Ten slotte overweegt de Raad, evenals de rechtbank, dat psychiater Kazemier in zijn rapport van 7 september 2007, uitgebracht naar aanleiding van onderzoek van appellante op 22 juni 2007, heeft verklaard dat er bij appellante na de datum van 17 maart 2006 geen sprake is van relevante medische ontwikkelingen.
6. Het voorgaande betekent dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
7. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en H. Bedee als leden, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2009.
(get.) H. Bolt
(get.) I.R.A. van Raaij
EV