ECLI:NL:CRVB:2009:BJ2395

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-3919 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering werd bevestigd. Appellante ontving een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), waarbij haar arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 80 tot 100%. De herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid vond plaats in het kader van de aanpassing van het Schattingsbesluit per 1 oktober 2004. De verzekeringsarts C. Stoffels concludeerde dat appellante, ondanks haar medische klachten, geschikt was voor niet zwaar lichamelijk belastende werkzaamheden. Dit leidde tot de intrekking van haar uitkering per 4 oktober 2006.

Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige hebben de medische en arbeidskundige grondslag van het besluit heroverwogen, maar kwamen tot de conclusie dat er voldoende functies beschikbaar waren voor appellante. De rechtbank onderschreef deze bevindingen en verklaarde het beroep van appellante ongegrond.

In hoger beroep betwistte appellante de juistheid van de eerdere oordelen en voerde aan dat het Uwv haar klachten onvoldoende had erkend. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat de medische en arbeidskundige beoordelingen zorgvuldig waren uitgevoerd. De Raad concludeerde dat er geen reden was om aan de vastgestelde belastbaarheid van appellante te twijfelen en dat de voor haar geduide functies passend waren. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en het hoger beroep van appellante werd afgewezen.

Uitspraak

08/3919 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 17 juni 2008, 07/2068 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.A.W. Ketelaars, advocaat te Helmond, hoger beroep ingesteld en bij brief van 13 augustus 2008 medische stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, waarin verwezen wordt naar bijgevoegde rapportages van de bezwaarverzekeringsarts I.F.D. van den Bold van 19 augustus 2008 en de bezwaararbeidsdeskundige G.C.M. van Heeswijk van 12 september 2008.
De gemachtigde van appellante heeft bij schrijven van 21 november 2008 een op 2 oktober 2008 gedateerde rapportage van de registerarbeidsdeskundige E.H.J.M. Spanjers ingezonden, waarop door het Uwv, onder overlegging van een rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige G.C.M. van Heeswijk van 27 november 2008, is gereageerd.
Appellante heeft de Raad bij schrijven van 12 mei 2009 - onder meer - een op 11 mei 2009 gedateerde rapportage van psycholoog drs. A. Brekelmans ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2009. Appellante is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. Ketelaars. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.P. London.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante ontvangt een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschikt-heidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellante is in het kader van de aanpassing van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten per 1 oktober 2004 herbeoordeeld. De verzekeringsarts C. Stoffels heeft op grond van dossieronderzoek, eigen onderzoek en na raadpleging van de behandelend internist dr. S.J. Graafsma vastgesteld dat appellante als gevolg van vermoeidheid, spastische colon, recidiverende ijzergebreksanemie en recidiverende hyperthyreoïdie beperkt is in haar belastbaarheid. Stoffels heeft appellante geschikt geacht voor regelmatige, niet zwaar lichamelijk belastende, werkzaamheden. De beperkingen van appellante zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 25 april 2006. Het verlies aan verdiencapaciteit van appellante is door de arbeidsdeskundige op grond van een theoretische schatting berekend op 0%. Het Uwv heeft hierop bij besluit van 4 augustus 2006 de WAO-uitkering van appellante ingaande 4 oktober 2006 ingetrokken.
2. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 4 augustus 2006. Het Uwv heeft dat bezwaar, op basis van rapportages van een bezwaarverzekeringsarts en een bezwaararbeidsdeskundige, ongegrond verklaard bij besluit op bezwaar van 6 december 2006 (hierna: het bestreden besluit). De bezwaarverzekeringsarts G.C.N. Debie heeft bij de heroverweging reden gezien de FML aan te scherpen in verband met klachten van duizeligheid van appellante (en de medicatie hiervoor), schildklierklachten en neus- en darmklachten van appellante. De bezwaararbeidsdeskundige G.C.M. van Heeswijk heeft op basis van de aangepaste FML van 22 november 2006 de arbeidsongeschiktheids-beoordeling heroverwogen en vastgesteld dat twee van de voor de schatting gebruikte functies niet langer passend waren voor appellante. Van Heeswijk concludeerde echter dat er voldoende geschikte functies resteren en dat er geen aanleiding is de eerder vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid te herzien.
3. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak als haar oordeel uitgesproken dat de verzekeringsartsen bij appellante niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. De rechtbank heeft in de in beroep door appellante in geding gebrachte verklaring van de internist Graafsma van 12 juli 2007 geen reden gezien om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen. De rechtbank heeft de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit op een deugdelijke arbeidskundige grondslag berust. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard.
4.1. Appellante heeft in hoger beroep de juistheid van de aangevallen uitspraak betwist. Appellante heeft daartoe gesteld dat het Uwv de ernst van haar klachten, met name wat betreft de spataderen en de schildklierklachten, heeft miskend en geen rekening heeft gehouden met de bij haar vastgestelde hartkloppingen. Appellante heeft ter onderbouwing van haar standpunt medische verklaringen van haar huisarts en specialist in geding gebracht. Verder heeft appellante gesteld ADL-afhankelijk te zijn en bekend te zijn met agorafobische klachten. Appellante heeft verwezen naar een op 11 mei 2009 gedateerde verklaring van psycholoog drs. Brekelmans.
4.2. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft appellante, onder verwijzing naar de in hoger beroep ingebrachte rapportage van de registerarbeidsdeskundige Spanjers, aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de voor haar geduide functies passend zijn.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. De Raad kan zich verenigen met hetgeen in de aangevallen uitspraak is overwogen over de medische grondslag van het bestreden besluit. De Raad onderschrijft de in de aangevallen uitspraak vermelde overwegingen en maakt deze tot de zijne. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, brengt de Raad niet tot een ander oordeel.Met betrekking tot de schildklierklachten van appellante overweegt de Raad, dat uit de informatie van de behandelend internist dr. Graafsma van 12 juli 2007 en de behandelend huisarts dr. J.A. Brink van 25 juli 2007 blijkt dat de schildklierklachten met medicatie goed gecorrigeerd kunnen worden, terwijl bezwaarverzekeringsarts Debie in verband met een nog niet optimaal evenwicht aanleiding heeft gezien appellante beperkt te achten ten aanzien van energetisch zwaarder belastende werkzaamheden. De Raad is niet gebleken dat het Uwv de ernst van appellantes schildklierklachten heeft miskend. De bezwaarverzekeringsarts Van den Bold heeft in zijn rapportage van 19 augustus 2008 voorts genoegzaam gemotiveerd dat bij de vaststelling van de belastbaarheid van appellante rekening is gehouden met de bij haar vastgestelde hartkloppingen en dat er geen aanleiding bestaat om appellante sterker beperkt te achten vanwege haar spataderen. De bezwaarverzekeringsarts Debie heeft bij zijn onderzoek immers vastgesteld dat er slechts sprake was van oppervlakkige varicositas. De Raad heeft tot slot geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat de psychische belastbaarheid van appellante niet juist is vastgesteld. De Raad stelt vast dat uit de verklaring van psycholoog drs. Brekelmans niet kan worden afgeleid dat deze betrekking heeft op de datum in geding.
5.3. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit overweegt de Raad dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat appellante de voor haar geduide functies niet zou kunnen verrichten. De bezwaararbeidsdeskundige Van Heeswijk heeft in zijn rapportage 27 november 2008 als reactie op de rapportage van Spanjers afdoende nader toegelicht dat de voor appellante geduide functies mede gelet op het opleidingsniveau, het belastingaspect ‘staan’ en het gezichtsvermogen van appellante, passend zijn voor haar.
5.4. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bedee. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen, als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2009.
(get.) H. Bedee.
(get.) M.A. van Amerongen.
JL