ECLI:NL:CRVB:2009:BJ2474
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering WAO-uitkering en dringende reden voor afzien van terugvordering
In deze zaak gaat het om de terugvordering van een WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van appellant. Het Uwv had appellant medegedeeld dat over de periode van 17 november 2003 tot en met 29 februari 2004 onverschuldigd uitkering was betaald, wat resulteerde in een terugvordering van € 1.154,34. Appellant had bezwaar gemaakt tegen deze terugvordering, maar het Uwv verklaarde zijn bezwaren ongegrond. De rechtbank ’s-Hertogenbosch had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 29 mei 2009 werd appellant bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.J. Horstink, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door W.F. Bergman. Appellant voerde aan dat er sprake was van een dringende reden om van de terugvordering af te zien, omdat hij nooit had geweten dat hij te veel uitkering ontving en hij in een slechte financiële positie verkeerde. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de wet het Uwv verplicht om te veel betaalde uitkering terug te vorderen, ook als dit het gevolg is van een fout van het Uwv. Een dringende reden om van terugvordering af te zien, is alleen aanwezig als de gevolgen onaanvaardbaar zijn, wat in dit geval niet werd aangetoond.
De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat er geen dringende reden was voor het Uwv om van de terugvordering af te zien. De Raad zag ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met R.C. Stam als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en M. Greebe als leden, en werd openbaar uitgesproken op 10 juli 2009.