ECLI:NL:CRVB:2009:BJ2477

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/2840 WAO + 08/2841 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid van functies in medisch opzicht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin de herziening van de WAO-uitkering van appellante aan de orde is. Appellante, die als tandartsassistente werkte, heeft haar werkzaamheden gestaakt vanwege chronische vermoeidheid. Na een herbeoordeling door het Uwv werd haar uitkering herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen deze herziening, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts en de rechtbank onderschreven. De Raad oordeelt dat de medische beperkingen van appellante niet zijn onderschat en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) een juiste basis vormt voor de arbeidskundige beoordeling. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand konden blijven, ondanks de vernietiging van die besluiten.

De Raad heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies in medisch opzicht. De grieven van appellanten, waaronder het verzoek om een herkeuring, werden verworpen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen termen zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier, op 10 juli 2009.

Uitspraak

08/2840 + 08/2841 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
en
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 15 april 2008, 06/1868 en 06/1869 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellanten
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft H.L.M. Hermans, voorheen rechtspraktizijn te Haarlem, thans te IJmuiden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2009. Appellante is verschenen bij haar gemachtigde Hermans. Appellant is verschenen, bijgestaan door deze gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.F. de Roy van Zuydewijn.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was gedurende 40 uur per week werkzaam als tandartsassistente bij appellant. Op 1 mei 2000 heeft appellante haar werkzaamheden vanwege chronische vermoeidheid gestaakt. Na ommekomst van de wettelijke wachttijd van destijds 52 weken was appellante op arbeidstherapeutische basis bij appellant in een aangepast takenpakket werkzaam gedurende twee middagen in de week. Aan appellante werd een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Hieraan werd ten grondslag gelegd dat voor appellante met inachtneming van haar medische beperkingen geen geschikte en overigens ook passende functies door de arbeidsdeskundige vielen aan te wijzen. Herbeoordelingen nadien van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante leidden niet tot indeling in een andere arbeidsongeschiktheidsklasse. Per 1 september 2003 heeft appellante haar aangepaste werkzaamheden in de tandartspraktijk van appellant gedurende twee middagen per week voortgezet, zij het niet meer op arbeidstherapeutische basis.
1.2. Bij een herbeoordeling op grond van het aangepaste Schattingsbesluit is de verzekeringsarts tot de conclusie gekomen dat appellante gedurende een normale werkweek belastbaar is en heeft hij een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Aan de hand van de werkzaamheden van voor appellante geschikt te achten functies en de daarmee te verwerven inkomsten heeft de arbeidsdeskundige het verlies aan verdiencapaciteit berekend op 19,32%. Daarop is bij besluit van 15 maart 2006 de WAO-uitkering van appellante met ingang van 8 mei 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Het tegen dit besluit door appellanten gemaakte bezwaar heeft het Uwv, na herbeoordeling van de aanwezige medische gegevens in het dossier door de bezwaarverzekeringsarts L. ten Hove, bij besluiten van 17 juli 2006
(de bestreden besluiten) ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft, nadat appellante haar weigering in bezwaar om aan een medisch onderzoek haar medewerking te verlenen in beroep niet langer had gehandhaafd, het raadzaam geoordeeld het Uwv in de gelegenheid te stellen appellante alsnog door een bezwaarverzekeringsarts te laten onderzoeken. Op 28 februari 2007 heeft de bezwaarverzekeringsarts Ten Hove verslag gedaan van haar bevindingen op grond van haar onderzoek, bestaande uit het doornemen van het zogeheten dagverhaal met appellante en lichamelijk onderzoek van haar. De bezwaarverzekeringsarts vermeldt in haar rapport dat appellante beschikt over een normaal dagnachtritme zonder slaapmomenten overdag en een onderbroken slaap in de nacht heeft. Naar het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts is er geen reden om meer beperkingen aan te nemen, om van een energetische beperkende aandoening te spreken, noch is er sprake van een ernstig psychiatrisch ziektebeeld dat bij voltijdse belasting tot decompensatie zal leiden. Met de chronische aspecifieke arm- en schouderklachten van appellante is volgens de bezwaarverzekeringsarts in de FML voldoende rekening gehouden. Bij rapporten van
10 mei 2007, 2 november 2007 en 9 november 2007 heeft de bezwaarverzekeringsarts haar oordeel gemotiveerd gehandhaafd.
2.2. Mede gelet op de overige overgelegde medische gegevens is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat, gemeten naar de vereiste objectieve maatstaf, ten tijde in geding, niet gezegd kan worden dat de medische beperkingen van appellante zijn onderschat. De FML heeft de rechtbank dan ook als een juiste grondslag voor de arbeidskundige beoordeling gezien.
2.3. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank geoordeeld dat door het in beroep ingezonden rapport van 14 augustus 2007 van de bezwaararbeidsdeskundige, waarbij de maximering van de omvang van de zogeheten maatman op 38 uur per week ongedaan is gemaakt en het arbeidsongeschiktheidspercentage is gesteld op 23,46%, een toereikende arbeidskundige onderbouwing van de schatting is gegeven.
2.4. Op grond van de onder 2.2 en 2.3 vermelde rechtsoordelen heeft de rechtbank bepaald dat de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten met toepassing van artikel 8:72, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in stand blijven.
3.1. In hoger beroep is aangevoerd dat de rechtbank het Uwv had moeten opdragen een herkeuring uit te voeren, nu de bestreden besluiten waren vernietigd. Daarmee miskennen appellanten evenwel het wettelijk systeem van de Awb en de in die wet neergelegde bevoegdheid van de rechtbank om de rechtsgevolgen van vernietigde besluiten in stand te laten. De enkele vernietiging van die besluiten staat aan het in standlaten van de rechtsgevolgen niet in de weg.
3.2. De door appellanten geuite grieven tegen het door de bezwaarverzekeringsarts Ten Hove uitgevoerde onderzoek met verwijzing naar een rapport van 20 augustus 2007 van dr. R.C.W. Vermeulen leidt de Raad niet tot twijfel aan de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts. Hetgeen de rechtbank in de aangevallen uitspraak over dit rapport heeft overwogen, inhoudende dat aan dit rapport geen objectief medische aanknopingspunten vallen te ontlenen waaruit moet worden afgeleid dat het Uwv onvoldoende met de klachten van appellante rekening heeft gehouden, wordt door de Raad onderschreven.
3.3. Het beroep van appellanten op het geneeskundig protocol Chronische vermoeidheidssyndroom geeft de Raad reeds hierom geen reden zich hierover uit te spreken, nu dit protocol ten tijde hier in geding nog niet bestond, zodat de verzekeringsarts daarmee bij zijn onderzoek ook geen rekening heeft kunnen en hoeven te houden.
4. Ook overigens heeft de Raad geen aanleiding, uitgaande van de juistheid van de FML, om de geschiktheid van de geduide functies in medisch opzicht, in twijfel te trekken.
5. De aangevallen uitspraak komt voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2009.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) A.E. van Rooij.
GdJ