ECLI:NL:CRVB:2009:BJ2486

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/6553 WAZ + 07/6554 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WAZ-uitkering en weigering WIA-uitkering met betrekking tot arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de toekenning van een WAZ-uitkering aan appellant, die als zelfstandig touroperator werkzaam was. Appellant heeft in 2005 melding gemaakt van zijn arbeidsongeschiktheid, wat leidde tot een besluit van het Uwv om hem een WAZ-uitkering toe te kennen met een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Echter, zijn aanvraag voor een WIA-uitkering werd afgewezen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn op de datum van het einde van de wachttijd. De Raad voor de Rechtspraak heeft in hoger beroep geoordeeld dat de datum van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag de datum is die appellant zelf heeft opgegeven in zijn aanvraag, namelijk 14 februari 2004. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een andere datum te hanteren in het kader van de Wet WIA.

De Raad heeft verder overwogen dat de arbeidskundige beoordeling van appellant correct is uitgevoerd. De Raad concludeert dat appellant, gezien zijn beperkingen, op de relevante data in staat was om de functies uit te oefenen die aan de bestreden besluiten ten grondslag lagen. De Raad heeft de argumenten van appellant over de geschiktheid van de functies en de trage besluitvorming van het Uwv niet gevolgd. Uiteindelijk heeft de Raad de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij de beroepen tegen de besluiten van het Uwv ongegrond zijn verklaard.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en twee leden de beslissing hebben genomen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 1 juli 2009.

Uitspraak

07/6553 WAZ en 07/6554 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 18 oktober 2007, 06/1560 en 06/1561 (hierna: aangevallen uitspraak),
in de gedingen tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 1 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. van Dijk, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 20 mei 2009, waar voor appellant is verschenen mr. S. Dieters, kantoorgenoot van mr. Van Dijk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. van den Berg.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is werkzaam geweest als zelfstandig touroperator. Begin 2005 heeft hij bij het Uwv melding gedaan van zijn arbeidsongeschiktheid. Deze melding heeft, na een medische en arbeidskundige beoordeling, geleid tot een tweetal besluiten.
1.2. Bij besluit van 9 februari 2006 is aan appellant met ingang van 12 februari 2005 een uitkering toegekend ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.3. Bij besluit van 10 februari 2006 heeft het Uwv geweigerd aan appellant een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen onder de overweging dat appellant per einde wachttijd (12 januari 2006) minder dan 35% arbeidsongeschikt was. In hoger beroep heeft het Uwv desgevraagd laten weten dat voor wat betreft de genoemde datum einde wachttijd sprake is van een verschrijving en dat uitgaande van de eerste dag van arbeidsongeschiktheid 14 februari 2004 voor de Wet WIA een wachttijd van 104 weken geldt die afloopt op 10 februari 2006, zodat voor de Wet WIA derhalve een ingangsdatum geldt van 11 februari 2006.
1.4. Appellant heeft tegen beide besluiten bezwaar gemaakt. Bij twee afzonderlijke besluiten van 6 oktober 2006 zijn deze bezwaren ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de besluiten van 6 oktober 2006 ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant verwezen naar hetgeen hij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. Hij heeft herhaald dat de eerste dag van arbeidsongeschiktheid vóór 14 februari 2004 is gelegen nu de klachten zich al in oktober 2003 openbaarden. De rechtbank had voor de beoordeling van dit punt van geschil een deskundige moeten inschakelen en had in ieder geval gegevens betreffende de particuliere arbeidsongeschikt-heidsverzekering in haar beoordeling moeten betrekken. Voorts heeft appellant gesteld dat hem uit eerdere ervaringen met Uwv-procedures inmiddels bekend is dat de arts van het Uwv die hem in eerste instantie heeft gekeurd, A. van der Weele, geen geregistreerd verzekeringsarts is en dat reeds hierom de besluiten niet in stand kunnen blijven. Appellant handhaaft voorts zijn bezwaren tegen de hem voorgehouden functies en handhaaft zijn standpunt dat het Uwv aangaande de WAZ-uitkering onnodig traag heeft besloten.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Nu appellant ter zitting heeft aangegeven dat hij zijn grief over het niet geregistreerd zijn van Van der Weele als verzekeringsarts, alsmede zijn grief over de trage besluit-vorming niet handhaaft, zal de Raad zich beperken tot de resterende punten van geschil, te weten de eerste arbeidsongeschiktheidsdag en de vraag naar de geschiktheid van de geduide functies.
4.2. Met betrekking tot de vraag wanneer appellant arbeidsongeschikt in de zin van de WAZ is geworden, wordt volgens vaste jurisprudentie van de Raad allereerst als uitgangspunt genomen de datum die iemand bij zijn of haar aanvraag heeft genoemd. De Raad ziet geen aanleiding om in het kader van de Wet WIA een ander uitgangspunt te hanteren. In dit geval heeft appellant zelf in het door hem ondertekende aanvraag-formulier van 2 mei 2005 aangegeven dat de dag waarop zijn klachten zodanig ernstig zijn geworden dat hij daardoor niet meer of niet volledig kon werken 14 februari 2004 is. Naar het oordeel van de Raad is het Uwv op basis van voldoende zorgvuldig onderzoek vervolgens terecht uitgegaan van die datum. Niet alleen heeft appellant deze datum zelf aangegeven, maar ook uit de door appellant overgelegde brief van 14 februari 2005 van N.V. Interpolis Schade betreffende zijn particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering aldaar, kan worden afgeleid dat appellant van februari 2004 tot 24 februari 2005 een uitkering in verband met arbeidsongeschiktheid van Interpolis heeft ontvangen. Voorts heeft appellant in het formulier “opgave gegevens over ziekte en letsel” opgegeven dat hij in februari/maart 2004 voor het eerst zijn huisarts bezocht in verband met zijn ziekte of letsel. Met betrekking tot appellants standpunt dat zijn arbeidsongeschiktheid al vóór 14 februari 2004 is ingetreden overweegt de Raad dat de in het dossier aanwezige stukken geen duidelijke en afdoende grondslag bieden voor het oordeel, dat vóór genoemde datum sprake was van zodanige beperkingen dat van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAZ of de Wet WIA kan worden gesproken. De Raad merkt daarbij nog op dat het enkele bestaan van klachten niet meebrengt dat ook sprake is van beperkingen die leiden tot arbeidsongeschiktheid in de zojuist bedoelde zin.
4.3. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van de bestreden besluiten stelt de Raad vast dat aan de beoordeling van appellants aanspraken op een WAZ-uitkering met ingang van 12 februari 2005 de functies artsenbezoeker, acquisiteur en parkeercontroleur ten grondslag liggen, terwijl aan de beoordeling van appellants aanspraken op een uitkering ingevolge de Wet WIA de functies artsenbezoeker, acquisiteur en verkoper technische detailhandel ten grondslag liggen.
4.4. Wat de arbeidskundige beoordeling betreft is de Raad van oordeel dat appellant, gelet op de voor hem vastgestelde beperkingen, op beide data in geding terecht in staat is geacht tot het uitoefenen van de aan de bestreden besluiten ten grondslag gelegde functies. De Raad kan appellant niet volgen in zijn kritiek dat in de geduide functies regelmatig vertreden niet mogelijk is omdat hij - kort samengevat - daarvoor in de functies van artsenbezoeker en acquisiteur te veel moet autorijden. In de Functionele Mogelijkhedenlijst is appellant op het aspect zitten licht beperkt geacht, hetgeen wil zeggen dat hij ongeveer een uur achtereen kan zitten. Op het aspect zitten tijdens het werk is hij eveneens licht beperkt geacht, hetgeen betekent dat hij zo nodig gedurende het grootste deel van de werkdag kan zitten (ongeveer 6 tot 8 uur). Daarbij heeft de verzekeringsarts als toelichting geplaatst: moet regelmatig even kunnen vertreden. Op het aspect vervoer is appellant beperkt belastbaar geacht met de toelichting (voor zover thans relevant) “kan autorijden, moet alleen niet te vaak in en uit hoeven te stappen”. Voor zover in de geduide functies signaleringen voorkomen op deze aspecten ten teken dat de belastbaarheid mogelijk wordt overschreden, is de Raad van oordeel dat de bezwaararbeidsdeskundige J.J.S. Tolsma in zijn rapportages van 25 en 26 januari 2007 - na overleg met de bezwaarverzekeringsarts - voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat in de functies voldoende kan worden vertreden - ook in het incidenteel voorkomende geval dat langer dan een uur auto moet worden gereden en daarmee langer dan een uur moet worden gezeten - en dat de functies ook voor het overige in medisch opzicht passend zijn.
4.5. Uit het overwogene in 4.1 tot en met 4.4 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en A.A.H. Schifferstein en R. Kruisdijk als leden, in tegenwoordigheid van R.V. Benza als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2009.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) R.V. Benza.
MH