ECLI:NL:CRVB:2009:BJ2869

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-3498 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
  • C.W.J. Schoor
  • A.A.H. Schifferstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische grondslag in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 1998 arbeidsongeschikt is door psychische klachten. De Centrale Raad van Beroep heeft op 10 juli 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de herziening van zijn uitkering, die door het Uwv was vastgesteld op 45 tot 55% arbeidsongeschiktheid. De Raad heeft de medische grondslag van het bestreden besluit beoordeeld en geconcludeerd dat de beperkingen van appellant adequaat zijn vastgesteld door een zorgvuldig medisch onderzoek. De Raad heeft geen nieuwe medische gegevens ontvangen die de eerdere conclusies zouden kunnen ondermijnen.

De Raad heeft vastgesteld dat de arts R.M.G. van den Boogard appellant had onderzocht en in zijn rapport van 7 juni 2006 had geconcludeerd dat appellant beperkt was in zijn functioneren door psychische klachten en oude rugklachten. De bezwaarverzekeringsarts M. Keus heeft deze bevindingen onderschreven. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze beslissing bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de aan bestreden besluit 2 ten grondslag liggende functies niet passend te achten, en heeft het hoger beroep van appellant afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en de Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

08/3498 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 24 april 2008, 07/804 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft, mr. M.S. Kerkhof-Pöttger, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, kantoor Rijswijk, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 29 mei 2009. Namens appellant is - met voorafgaand bericht - niemand verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M. Snijders.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was werkzaam als bedrijfsjournalist toen hij op 12 januari 1998 uitviel voor deze werkzaamheden als gevolg van psychische klachten.
1.2. Na het doorlopen van de wettelijke wachttijd is aan appellant met ingang van 9 februari 1998 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
2.1. In het kader van een herbeoordeling heeft de arts R.M.G. van den Boogard appellant onderzocht tijdens een spreekuur. In zijn rapport van 7 juni 2006 heeft deze arts geconcludeerd dat door de psychische klachten van appellant werkzaamheden minder geschikt zijn waarbij veel stress, drukte en omgaan met anderen nodig is. Fysiek zwaar werk is volgens de arts op basis van oude rugklachten af te raden. De beperkingen van appellant zijn weergegeven in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 9 juni 2006. Vervolgens heeft arbeidsdeskundige J. Sonneveld blijkens een rapport van 27 juni 2006 na functieduiding vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid 54,3% bedroeg. Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van 27 juni 2006 de WAO-uitkering van appellant met ingang van 28 augustus 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
2.2. In de bezwaarfase is bezwaarverzekeringsarts M. Keus bij de hoorzitting aanwezig geweest. Deze arts heeft informatie opgevraagd bij de behandelend psychiater en de huisarts van appellant. Na weging van de beschikbare medische gegevens heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 22 december 2006 geconcludeerd dat de belastbaarheid van appellant per 28 augustus 2006 niet is overschat. Bij besluit van 27 december 2006 (hierna: bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 27 juni 2006 ongegrond verklaard.
3.1. Van de zijde van het Uwv is tijdens de beroepsprocedure een nieuwe beslissing op bezwaar overgelegd van 20 maart 2008 (hierna: bestreden besluit 2), waarin is aangegeven dat het besluit van 27 juni 2006 komt te vervallen. De WAO-uitkering van appellant wordt met ingang van 28 augustus 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Daarbij is door het Uwv een nader rapport van bezwaararbeidsdeskundige J.G.W. de Wit overgelegd waaruit blijkt dat een van de geduide functies is komen te vervallen waardoor het verlies aan verdienvermogen wordt berekend op 59,37%. Tevens heeft het Uwv bij bestreden besluit 2 de kosten van bezwaar vergoed.
3.2. De rechtbank heeft, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het beroep van appellant geacht mede te zijn gericht tegen bestreden besluit 2. De rechtbank heeft het beroep van appellant gericht tegen bestreden besluit 1, zoals gewijzigd bij bestreden besluit 2, ongegrond verklaard en beslissingen gegeven omtrent proceskosten en griffierecht. De rechtbank heeft daartoe - kort samengevat - overwogen dat bestreden besluit 2 op zowel een toereikende medische als een toereikende arbeidskundige grondslag berust. Omdat het Uwv in een zeer laat stadium van de procedure bestreden besluit 2 heeft genomen, achtte de rechtbank termen aanwezig over te gaan tot een proceskosten- en griffierechtveroordeling.
4. In hoger beroep heeft de gemachtigde van appellant alleen aangevoerd dat de psychische klachten van appellant zijn toegenomen en dat er geen enkele verbetering is gekomen.
5.1. De Raad stelt vast dat in hoger beroep in feite alleen aan de orde is de juistheid van bestreden besluit 2, en dat appellant hiertegen alleen een medische grond heeft aangevoerd.
5.2. De Raad heeft geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel over de medische grondslag van bestreden besluit 2 te komen dan de rechtbank. De Raad is, net als de rechtbank, van oordeel dat de beperkingen van appellant door middel van een zorgvuldig medisch onderzoek zijn vastgesteld. De arts die op 7 juni 2006 het primaire medische onderzoek heeft verricht, heeft appellant beperkt geacht in verband met zijn rugklachten en psychische klachten. De FML bevat beperkingen in de rubrieken persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. Bezwaarverzekeringsarts Keus heeft, rekening houdende met het bezwaarschrift, de informatie uit de hoorzitting en de door hem opgevraagde medische informatie van de behandelend psychiater en de huisarts van appellant, de conclusie van Van den Boogard onderschreven. Uit alle medische informatie zijn, naar het oordeel van de Raad, geen gegevens naar voren gekomen die aanleiding geven tot de conclusie dat appellant op de datum in geding meer beperkt was dan het Uwv heeft aangenomen. In hoger beroep heeft appellant geen medische informatie overgelegd die een ander licht werpt op zijn gezondheidstoestand op de datum in geding.
5.3. Aldus ervan uitgaande dat de medische grondslag van bestreden besluit 2 juist is te achten, heeft de Raad evenmin aanknopingspunten gezien om de aan bestreden besluit 2 ten grondslag liggende functies niet passend te achten.
6.1. Uit het overwogene in 5.1 tot en met 5.3 vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
6.2. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en A.A.H. Schifferstein als leden, in tegenwoordigheid van R.V. Benza als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2009.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) R.V. Benza.
MH