ECLI:NL:CRVB:2009:BJ3904

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-5738 ALGEM
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.C. Schoemaker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake premiekortingen en termijnoverschrijding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om aanvragen voor premiekortingen niet in behandeling te nemen. De aanvragen waren ingediend na aanpassingen van de arbeidsplaatsen van betrokkenen, maar niet binnen de vereiste termijn van één jaar. Appellant stelde dat het Uwv had toegezegd dat de premiekortingen ondanks de te late aanvraag zouden worden toegekend, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant onvoldoende bewijs had geleverd voor deze toezegging. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het Uwv hadden moeten vrijstellen van de toepassing van de wettelijke bepalingen. De Raad concludeerde dat er geen foutieve informatie door het Uwv was verstrekt en dat de contacten tussen appellant en het Uwv niet schriftelijk waren vastgelegd, waardoor de claims van appellant niet konden worden geverifieerd. De uitspraak werd gedaan op 9 juli 2009.

Uitspraak

08/5738 ALGEM
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 21 augustus 2008, 08/705 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 9 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 25 juni 2009, waar partijen zoals tevoren aangekondigd niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), de Werkloosheidswet (WW) en de daarop rustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
2. In hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden nog relevant.
2.1. Appellant heeft aanvragen voor premiekortingen ingediend met betrekking tot de dienstverbanden met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] (hierna: betrokkenen). Bij besluiten van 26 juni 2007 heeft het Uwv deze aanvragen niet in behandeling genomen. Bij besluit van 20 december 2007 heeft het Uwv de besluiten van 26 juni 2007 gehandhaafd op de grond dat de arbeidsplaatsen van betrokkenen op respectievelijk 20 oktober 2003 en 20 januari 2004 zijn aangepast en de op 10 mei 2007 ontvangen aanvragen niet zijn gedaan binnen één jaar na deze aanpassingen.
3. Bij aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 20 december 2007 ingesteld beroep ongegrond verklaard.
4. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. Vaststaat dat niet is voldaan aan het in de artikelen 79b, tweede lid, van de WAO en artikel 82a, tweede lid, van de WW neergelegde vereiste dat de aanvraag moet zijn gedaan binnen de termijn van één jaar nadat de arbeidsplaats is aangepast.
5.2. De vraag die thans voorligt is of bijzondere omstandigheden zijn aan te wijzen op grond waarvan het Uwv niet tot toepassing van vorengenoemde bepalingen had kunnen overgaan. De Raad beantwoordt deze vraag evenals de rechtbank ontkennend. Daarbij kan de Raad zich verenigen met het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid.
5.3. Appellant heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat door het Uwv is toegezegd dat de premiekortingen - ondanks de te late aanvraag - in de bezwaarprocedure zullen worden toegekend. De brief van 10 mei 2007 waarin deze pretense afspraak is opgenomen is van de hand van appellant. Van de kant van het Uwv zijn geen stukken voorhanden waaruit een dergelijke toezegging blijkt. Gelet hierop kan het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slagen.
5.4. Ook blijkt niet uit de stukken dat het Uwv onjuiste informatie heeft verschaft over de mogelijkheden van appellant om in aanmerking te komen voor een premiekorting. De contacten die appellant stelt met het Uwv te hebben gehad zijn niet schriftelijk vastgelegd. Het is daarom ook niet verifieerbaar welke informatie precies tussen partijen is uitgewisseld. De door appellant opgestelde brief van 21 december 2006 bevat deze informatie niet en geeft ook uitsluitend weer wat appellant uit de informatie heeft begrepen. Reeds nu geen stukken voorhanden zijn op basis waarvan gesteld kan worden dat het Uwv foutieve informatie heeft verschaft, kan deze door appellant aangevoerde grief niet slagen.
6. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
7. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2009.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) R.B.E. van Nimwegen.
DW