ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4559

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-645 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Riphagen
  • C.P.M. van de Kerkhof
  • F.A.M. Stroink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle, waarin het beroep tegen het besluit van het Uwv om de WAO-uitkering van appellante te herzien, ongegrond werd verklaard. Het Uwv had in 2006 besloten de uitkering van appellante, die aanvankelijk was vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid, te verlagen naar 15 tot 25% met ingang van 31 mei 2006. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de beoordeling door het Uwv in strijd was met het verbod van willekeur. Ze voerde aan dat het primair verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet was uitgevoerd door een geregistreerde verzekeringsarts en dat haar beperkingen niet correct waren ingeschat.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 15 juli 2009 behandeld. Tijdens de zitting heeft appellante zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. R.M.A. Rokebrand. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv in de bezwaarfase een zorgvuldige beoordeling heeft uitgevoerd, waarbij de bezwaarverzekeringsarts Hekkelman de relevante medische gegevens heeft bestudeerd en een rapport heeft opgesteld. De Raad concludeert dat het gebrek in de primaire beoordeling, namelijk dat de arts Rietkerk niet als verzekeringsarts geregistreerd was, in de bezwaarfase is hersteld.

De Raad oordeelt dat de door het Uwv aangenomen beperkingen van appellante correct zijn en dat er geen reden is om aan de juistheid van de Functionele Mogelijkheden Lijst te twijfelen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is openbaar uitgesproken op 15 juli 2009.

Uitspraak

08/645 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 6 december 2007, 06/2629 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 15 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.T.F. van Berkel, werkzaam bij de Stichting Schaderegelingkantoor voor Rechtsbijstandverzekering te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brieven van 30 maart 2009 en 3 april 2009 heeft het Uwv gereageerd op nadere vragen van de Raad en daarbij een rapportage overgelegd van de bezwaarverzekeringsarts E.H. The-van Leeuwen van 30 maart 2009, alsmede nadere stukken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2009. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.M.A. Rokebrand.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een uitvoeriger weergave van de voor dit geding relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hier volstaat de Raad met het volgende.
1.2. Bij besluit van 4 april 2006 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 31 mei 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is ongegrond verklaard bij besluit van 2 november 2006 (het bestreden besluit).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante handhaaft in hoger beroep haar standpunt dat de door het Uwv ten aanzien van de onderhavige schatting gehanteerde intensieve beoordeling in strijd is met het verbod van willekeur. Voorts stelt appellante zich op het standpunt dat het primair verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet is verricht door een verzekeringsarts en dat dit gebrek in het kader van de heroverweging in bezwaar niet is hersteld. Tot slot is appellante -samengevat- van mening dat haar beperkingen zijn onderschat, dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen en dat zij vanwege haar klachten niet in staat is de geduide functies uit te oefenen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Voor wat betreft de stelling van appellante dat de zogenoemde intensieve beoordeling in strijd is te achten met het verbod van willekeur verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 22 oktober 2008, LJN BG1977. Van de door appellante gestelde strijd met het verbod van willekeur is de Raad, gelet op de in het dossier aanwezige medische stukken, in dit verband niet gebleken.
4.2. Met betrekking tot de primaire medische beoordeling door de arts Rietkerk overweegt de Raad als volgt. In hoger beroep heeft het Uwv de Raad bij brief van 3 april 2009 desgevraagd meegedeeld dat de arts Rietkerk nimmer als verzekeringsarts geregistreerd is. De rechtbank is er dan ook ten onrechte van uitgegaan dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door een bevoegd verzekeringsarts is uitgevoerd.
4.3. In zijn uitspraken van 18 juli 2007 (o.a. LJN BA9904) heeft de Raad overwogen dat registratie als verzekeringsarts in beginsel borg staat voor een zekere kwaliteit en dat, zolang die registratie niet heeft plaatsgevonden, er in beginsel niet van kan worden uitgegaan dat de kwaliteit van de (nog) niet als verzekeringsarts geregistreerde arts voldoende is gewaarborgd. Een dergelijk gebrek kan in de bezwaarfase worden hersteld waarbij de Raad een herhaald lichamelijk onderzoek niet steeds noodzakelijk acht.
4.4. In het kader van het bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts Hekkelman appellante tijdens de hoorzitting op 4 september 2006 gehoord en geobserveerd. Daarnaast heeft hij de in het dossier reeds vermeld staande medische gegevens en de in bezwaar op zijn verzoek ingekomen informatie van de behandelend arts pijnrevalidatie Kortleven, werkzaam bij revalidatiecentrum Het Roessingh, bestudeerd. De bezwaar-verzekeringsarts heeft hiervan op inzichtelijke wijze verslag gedaan in zijn rapportage van 12 oktober 2006. De bezwaarverzekeringsarts achtte het oordeel van de arts Rietkerk over de beperkingen en mogelijkheden van appellante voldoende onderbouwd en heeft in het kader van de bezwaarschriftprocedure geen nieuwe medische feiten of gegevens gezien die het oordeel van de primaire arts met betrekking tot de aangenomen beperkingen doen wijzigen.
4.5. De Raad is van oordeel dat in de primaire fase op zichzelf genomen een zorgvuldig medisch onderzoek is verricht, waarbij een geregistreerd Staf-verzekeringsarts doorslaggevende betekenis heeft gegeven aan het rapport van arts Rietkerk. In de bezwaarfase heeft naar het oordeel van de Raad vervolgens een zorgvuldige beoordeling plaatsgevonden door een als verzekeringsarts geregistreerde arts, waarbij de beoordeling niet enkel heeft plaatsgevonden op basis van dossierstudie, maar waarbij naast aanwezigheid bij de hoorzitting voorts zeer recente informatie van de behandelend sector is meegewogen. De Raad is dan ook van oordeel dat in het geval van appellante het hiervoor gesignaleerde gebrek in de bezwaarfase afdoende is hersteld.
4.6. De Raad is voorts van oordeel dat er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de in de Functionele Mogelijkheden Lijst van 18 november 2005 neergelegde beperkingen. Het Uwv heeft in navolging van zijn bezwaarverzekeringsarts terecht tot uitgangspunt genomen dat de door appellante zelf ervaren klachten niet bepalend zijn bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Appellante heeft geen nadere medische onderbouwing gegeven voor haar stelling dat zij meer of anders beperkt is dan door het Uwv is aangegeven.
4.7. Met betrekking tot de stelling van appellante dat het Uwv in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet langer een urenbeperking wordt aangenomen merkt de Raad het volgende op. In de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 30 maart 2009 is naar het oordeel van de Raad deugdelijk gemotiveerd dat er, uitgaande van de Standaard Verminderde Arbeidsduur en gelet op de gegevens van het revalidatiecentrum Het Roessingh, de onderzoeksbevindingen en de aard van de aandoening van appellante, geen reden is haar beperkt te achten in het aantal uren dat zij per dag en per week kan werken.
4.8. Aldus uitgaande van de juistheid van de door het Uwv aangenomen beperkingen bij appellante ten aanzien van het verrichten van arbeid blijven de aan appellante voorgehouden functies, mede gelet op de in het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 26 oktober 2006 gegeven toelichting op de aanwezige signaleringen, binnen de voor appellante vastgestelde belastbaarheid.
5. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. De Raad ziet geen reden voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Riphagen als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en F.A.M. Stroink als leden, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2009.
(get.) J. Riphagen.
(get.) I.R.A. van Raaij.
TM