ECLI:NL:CRVB:2009:BJ5186
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Geen recht op ziekengeld ingevolge de Ziektewet; voldoende medische en arbeidskundige grondslag voor afwijzing
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, die geen recht meer heeft op ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW). Appellant, voorheen werkzaam als tegelzetter, meldde zich ziek op 28 november 2005 met griepklachten, later gevolgd door pijnklachten door een schouderluxatie. Na meerdere bezoeken aan de verzekeringsarts R.K.P. Kalbfleisch, werd appellant op 7 augustus 2006 hersteld verklaard voor zijn werk. Het Uwv deelde hem mee dat hij vanaf die datum geen recht meer had op ziekengeld. Appellant ging hiertegen in bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard door bezwaarverzekeringsarts S.J. Hoitinga.
De rechtbank Groningen verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond, waarbij de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts zwaar wogen. In hoger beroep voerde appellant aan dat het Uwv het besluit had genomen zonder een functieomschrijving van de tegelzetter, waardoor de motivering tekortschiet. De Raad overwoog dat volgens artikel 19 van de ZW de verzekerde recht heeft op ziekengeld bij ongeschiktheid tot arbeid door ziekte.
De bezwaarverzekeringsarts Hoitinga concludeerde dat appellant nog wel lichte restklachten had, maar dat deze geen belemmering vormden voor werkhervatting als tegelzetter. De Raad oordeelde dat Hoitinga voldoende inzicht had in de functie en de zwaarte daarvan, en dat de restklachten van appellant niet in de weg stonden aan zijn arbeid. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv op juiste gronden had geconcludeerd dat appellant per 7 augustus 2006 in staat was om zijn werk te verrichten, waardoor hij geen recht meer had op ziekengeld. De uitspraak werd openbaar gedaan op 12 augustus 2009.