ECLI:NL:CRVB:2009:BJ5412
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en medische grondslag
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de intrekking van zijn WAO-uitkering werd bevestigd. Appellant, die als jeugdwerker werkzaam was, meldde zich ziek op 12 juli 1993 met psychische klachten. Hij ontving vanaf 11 juli 1994 een WAO-uitkering, die laatstelijk was vastgesteld op een arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
In het kader van een herbeoordeling werd appellant op 3 april 2006 onderzocht door arts A.A. Rashidi, die persoonlijkheidsproblematiek vaststelde en beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) vastlegde. Het Uwv trok vervolgens de WAO-uitkering in met ingang van 20 augustus 2006. Appellant ging hiertegen in bezwaar, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank onderschreef de medische grondslag van het Uwv en verklaarde het beroep van appellant ongegrond.
In hoger beroep herhaalde de gemachtigde van appellant de eerder aangevoerde gronden, met de stelling dat het Uwv de visie van psychiater R.W. Jessurun had miskend, die appellant volledig arbeidsongeschikt achtte. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat er geen aanknopingspunten waren om de medische grondslag van het bestreden besluit te betwisten. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de medische geschiktheid van appellant voor de geduide functies voldoende was gemotiveerd.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak diende te worden bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 14 augustus 2009.