ECLI:NL:CRVB:2009:BJ5428
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en geschiktheid van functies voor appellante
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de intrekking van haar WAO-uitkering door het Uwv. Appellante, die als verzorgingshulp B werkte, was sinds juni 2002 arbeidsongeschikt door zwangerschapsklachten. Na een wettelijke wachttijd ontving zij vanaf mei 2003 een WAO-uitkering, maar deze werd in augustus 2006 ingetrokken omdat het Uwv haar arbeidsongeschiktheid per oktober 2006 op minder dan 15% inschatte. Appellante ging hiertegen in bezwaar, maar het Uwv handhaafde zijn besluit na een medisch onderzoek door bezwaarverzekeringsarts P. van de Merwe, die concludeerde dat de belastbaarheid van appellante niet overschat was.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de arbeidskundige beoordeling op een voldoende medische grondslag berustte. In hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten en stelde dat het Uwv haar beperkingen had onderschat en dat zij niet in staat was de geduide functies te vervullen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat, uitgaande van de vastgestelde belastbaarheid, de functies van receptionist, baliemedewerker, samensteller metaalwaren en wikkelaar samensteller medisch geschikt waren voor appellante. De Raad concludeerde dat er voldoende functies beschikbaar waren om de schatting op te baseren, zelfs als enkele functies zouden vervallen. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen, en de Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.