ECLI:NL:CRVB:2009:BJ5481
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Riphagen
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling
In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die zich in februari 2005 ziek meldde vanwege rug- en nekklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde op 14 december 2006 de uitkering toe te kennen, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant werd vastgesteld op minder dan 35%. De beslissing was gebaseerd op een rapport van de verzekeringsarts, die verschillende beperkingen van fysieke aard had vastgesteld in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige van het Uwv selecteerde vervolgens functies die geschikt waren voor appellant, waarmee hij een inkomen kon verdienen dat geen verlies aan verdiencapaciteit met zich meebracht.
Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep ongegrond op 21 januari 2008. De rechtbank onderschreef de medische grondslag van het bestreden besluit en concludeerde dat de verzekeringsartsen een goed beeld hadden van de gezondheidstoestand van appellant. Appellant stelde dat zijn beperkingen waren onderschat en voerde aan dat de rechtbank geen eigen objectief gerechtelijk onderzoek naar de medische feiten had ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde in hoger beroep dat de rapportages van de verzekeringsartsen voldoende deugdelijk waren. De Raad concludeerde dat de geduide functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellant, en dat er geen aanleiding was voor een nader medisch onderzoek. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de beperkingen van appellant niet waren onderschat. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 12 augustus 2009.