ECLI:NL:CRVB:2009:BJ5656

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-1630 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.P.M. van de Kerkhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAZ-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAZ-uitkering van appellant, die sinds 30 april 1994 een uitkering ontving op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ). De uitkering was oorspronkelijk vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Echter, op 19 mei 2006 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de uitkering herzien naar een mate van 25 tot 35% met ingang van 17 juli 2006. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze herziening, wat leidde tot een besluit van 20 juni 2007 waarin het Uwv de herziening van de uitkering opnieuw beoordeelde en deze aanpaste naar een klasse van 45 tot 55%.

De rechtbank Leeuwarden heeft in haar uitspraak van 13 februari 2008 het beroep van appellant tegen het besluit van 20 juni 2007 ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de belastbaarheid van appellant per de datum in geding was overschat door de (bezwaar)verzekeringsarts van het Uwv. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij stelde dat het Uwv zijn belastbaarheid onjuist had beoordeeld en dat er onvoldoende motivatie was voor het niet langer aannemen van een urenbeperking.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 19 augustus 2009 behandeld. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld over de medische grondslag van het bestreden besluit. De Raad benadrukte dat het feit dat in het verleden een urenbeperking was aangenomen, niet betekent dat het Uwv daaraan voor de toekomst gebonden is. De beoordeling van de mogelijkheden van appellant dient te geschieden per de datum in geding, in dit geval 17 juli 2006. De Raad concludeerde dat het Uwv voldoende gemotiveerd had aangetoond dat er geen aanleiding was om een urenbeperking aan te nemen en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

08/1630 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 13 februari 2008, 07/1737 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 augustus 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.J. Achterveld, advocaat te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 8 juli 2009, waar partijen met voorafgaand bericht niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Met ingang van 30 april 1994 is appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toegekend, welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Bij besluit van 19 mei 2006 heeft het Uwv de WAZ-uitkering van appellant met ingang van 17 juli 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.3. Bij besluit van 20 juni 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 19 mei 2006 gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de uitkering per 17 juli 2006 herzien en berekend naar de klasse 45 tot 55%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 20 juni 2007 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de belastbaarheid van appellant per de datum in geding is overschat door de (bezwaar)verzekeringsarts van het Uwv. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat voldoende is gemotiveerd waarom er geen urenbeperking meer is aangenomen. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant in staat moet worden geacht de geduide functies te vervullen.
3. In hoger beroep heeft appellant herhaald dat het Uwv zijn belastbaarheid onjuist heeft beoordeeld. Voorts heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat onvoldoende gemotiveerd is waarom er geen urenbeperking meer is geïndiceerd terwijl dit in het verleden steeds wel werd aangenomen en er bovendien sprake is van een ongewijzigde medische toestand.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. De Raad kan zich verenigen met hetgeen de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft overwogen over de medische grondslag van het bestreden besluit. De Raad heeft mede in de overweging betrokken dat appellant zijn stelling dat het Uwv zijn belastbaarheid onjuist heeft beoordeeld niet heeft onderbouwd met nadere medische stukken.
4.2. Wat betreft de stelling van appellant dat het Uwv de beslissing ter zake van het niet langer aannemen van een urenbeperking onvoldoende heeft gemotiveerd overweegt de Raad, dat het feit dat in het verleden ten aanzien van appellant een urenbeperking in aanmerking is genomen niet met zich brengt dat het Uwv daaraan ook voor de toekomst is gebonden. Het gaat immers om de beoordeling van de mogelijkheden van appellant per de in geding zijnde datum van 17 juli 2006. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het Uwv zich voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen aanleiding meer is om een urenbeperking aan te nemen. In de rapportage van de verzekeringsarts van 22 december 2005 en die van de bezwaarverzekeringsarts van 4 juni 2007 is deugdelijk gemotiveerd dat er gelet op het dagverhaal, de onderzoeksbevindingen en de aard van de klachten van appellant geen reden is hem beperkt te achten in het aantal uren dat hij per dag en per week kan werken. Uit de rapportage van de verzekeringsarts kan voorts worden opgemaakt dat er ten opzichte van het verleden gewijzigde omstandigheden zijn ingetreden. Zo wijst de Raad op de opname van appellant in de Kuni van Dijkstichting in de periode van 31 oktober 2002 tot 28 februari 2003 in verband met onder meer alcoholafhankelijkheid. Appellant heeft verklaard daar veel te hebben geleerd. Verder heeft de verzekeringsarts aangegeven dat de rugklachten nu stabiel zijn, de bezinking redelijk en dat de ontstekingsactiviteit niet zodanig is dat hiervoor bedrust is geïndiceerd. Appellant is goed bezig met het in beweging blijven, gaat niet meer elke middag liggen, gaat meer wandelen en helpt meer in het huishouden, aldus de rapportage van de verzekeringsarts.
4.3. De Raad onderschrijft voorts het oordeel van de rechtbank dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt moeten worden geacht voor appellant. In de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 19 juni 2007 is inzichtelijk toegelicht dat de belasting in de functies de medische beperkingen van appellant niet te boven gaat.
4.4. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.M. van de Kerkhof, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2009.
(get.) C.P.M. van de Kerkhof.
(get.) M.A. van Amerongen.
EV