ECLI:NL:CRVB:2009:BJ6104
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Riphagen
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige grondslagen
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die op 18 december 2007 het bestreden besluit van het Uwv heeft vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand heeft gelaten. Appellante, die in 2004 uitviel met nek- en schouderklachten, hoofdpijnklachten en psychische klachten, had een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Het Uwv weigerde deze aanvraag op basis van een rapport van de verzekeringsarts, die concludeerde dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat de medische grondslag van het bestreden besluit voldoende deugdelijk was, maar dat de arbeidskundige toelichting pas in de beroepsfase was verkregen, wat aanleiding gaf om het besluit te vernietigen.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 12 augustus 2009 uitspraak gedaan in deze zaak. De Raad oordeelde dat er onvoldoende grond was voor het oordeel dat de beperkingen van appellante waren onderschat. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de geduide functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellante. De behandelend psychiater had weliswaar gesproken van een depressieve stoornis, maar gaf ook aan dat de toestand van appellante verbeterde. De bezwaarverzekeringsarts had voldoende onderbouwd waarom een urenbeperking niet aan de orde was.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, voor zover deze was aangevochten, en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om een van de partijen in de proceskosten te veroordelen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door J. Riphagen, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier.