ECLI:NL:CRVB:2009:BJ6365

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6800 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen een besluit van het Uwv inzake Wajong-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 augustus 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van een bezwaar van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had op 5 april 2007 het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, waarbij het verwees naar een eerdere beslissing van 21 april 2004. Appellant had bezwaar gemaakt tegen een brief van het Uwv, waarin werd gesteld dat hij op en na 1 oktober 2002 minder dan 25% arbeidsongeschikt was. De Raad oordeelde dat deze brief niet op enig beoogd rechtsgevolg was gericht, waardoor het bezwaar niet-ontvankelijk was. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad onderschreef deze conclusie. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om het oordeel van de rechtbank te herzien en bevestigde de aangevallen uitspraak. De Raad oordeelde ook dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betreft de proceskosten.

Uitspraak

07/6800 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 29 oktober 2007, 07/2247
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 augustus 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door drs. I.H.E. Aelmans. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Tiemersma.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit op bezwaar van 5 april 2007 heeft het Uwv het bewaar van appellant tegen het besluit van 27 oktober 2006, inhoudende de weigering van het Uwv om terug te komen van het besluit van 21 april 2004, ongegrond verklaard. In de bij het besluit van 5 april 2007 gevoegde brief van dezelfde datum heeft het Uwv onder meer vermeld:
“In de beslissing van 21 april 2004 is gezegd dat belanghebbende op en na 1 oktober 2002 minder dan 25% arbeidsongeschikt is. Deze datum is genoemd omdat een eventueel recht op uitkering in principe niet eerder dan een jaar voorafgaande aan datum aanvraag in kan gaan. Uit de rapportage van de verzekeringsarts toentertijd is echter op te maken dat de beperkingen van belanghebbende al bestonden vóór zijn 17de jaar en dat de Functionele Mogelijkheden Lijst toen ook van toepassing was. Dit betekent dat belanghebbende op zijn 18de jaar niet arbeidsongeschikt is in de zin van de AAW/Wajong.”
2. Appellant heeft tegen deze brief bezwaar gemaakt. Het Uwv heeft bij besluit van 28 juni 2007, hierna: het bestreden besluit, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, onder de overweging dat de brief van 22 mei 2007 (lees: 5 april 2007) geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat daartegen geen bezwaar kan worden gemaakt.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de brief van 5 april 2007 slechts voorlichting bevat omtrent de mogelijkheid van herkeuring in verband met later ingetreden toegenomen arbeidsongeschiktheid. De rechtbank is van oordeel dat het rechtsgevolg, dat appellant geen recht heeft op een Wajong-uitkering, reeds is ingetreden met het besluit van 21 april 2004. De brief van 5 april 2007 brengt geen enkele verandering aan in de bestaande rechten of verplichtingen van appellant en stelt deze ook niet vast. De rechtbank heeft ten slotte geoordeeld dat er omtrent de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van appellant redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is zodat het Uwv dit bezwaar terecht kennelijk niet-ontvankelijk heeft geacht en, gelet op artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb, heeft kunnen afzien van het horen van appellant.
4. In hoger beroep is, onder verwijzing naar het bezwaar- en beroepschrift, aangevoerd dat de brief van 5 april 2007 wel gericht is op rechtsgevolg, nu niet eerder dan met dit schrijven aan appellant is meegedeeld dat hij op zijn 18de verjaardag niet arbeidsongeschikt was in de zin van de AAW/Wajong en hij derhalve op zijn 18de verjaardag geen recht had op een uitkering ingevolge die wetten.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de in geding zijnde brief niet op enig beoogd rechtsgevolg is gericht zodat in zoverre geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Dit betekent dat tegen deze brief geen bezwaar kan worden gemaakt als bedoeld in artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, als gevolg waarvan het bezwaar niet-ontvankelijk is.
5.2. De Raad heeft in hetgeen in hoger beroep naar voren is gebracht geen aanknopingspunten gevonden om dit oordeel van de rechtbank voor onjuist te houden en onderschrijft de door de rechtbank aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen. Ook wat betreft appellants beroep op de hoorplicht in bezwaar heeft de rechtbank terecht geoordeeld zoals zij heeft gedaan.
5.3. Uit 5.1 en 5.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en H. Bolt en H. Bedee als leden, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2009.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) I.R.A. van Raaij.
KR