ECLI:NL:CRVB:2009:BJ6411

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-2505 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid van functies in hoger beroep

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 19 maart 2008, waarin de rechtbank de intrekking van de WAO-uitkering van appellant door het Uwv heeft bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 28 augustus 2009 uitspraak gedaan. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. G.L. Gijsberts, heeft hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uwv, dat de eerder verleende WAO-uitkering van 80 tot 100% per 24 januari 2007 heeft ingetrokken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de medische grondslag van het besluit van het Uwv niet onzorgvuldig of onjuist was en dat de functies die aan appellant zijn voorgehouden, passend zijn.

Tijdens de zitting op 17 juli 2009 heeft appellant zijn bezwaren tegen de geschiktheid van de functies toegelicht. Hij betoogde dat de geduide functies van huishoudelijk medewerker, industrieel schoonmaker en schoonmaker gebouwen qua belasting vrijwel overeenkomen met zijn maatmanfunctie van schoonmaker. Het Uwv heeft echter gesteld dat deze functies niet meer als passend voor appellant kunnen worden aangemerkt, omdat zijn eigen werk een hogere fysieke belasting met zich meebracht. De Raad heeft de argumenten van appellant overwogen, maar concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de functies niet in strijd zijn met de belastbaarheid van appellant.

De Raad heeft ook de bezwaren van appellant met betrekking tot de samenwerking in de functie van schoonmaker besproken. Appellant stelde dat zijn beperkingen op het gebied van samenwerking hem ongeschikt maken voor deze functie. Het Uwv heeft echter aangetoond dat de functie van medewerker schoonmaak in een ziekenhuis, waar appellant in principe kan werken, een afgebakende deeltaak heeft, waardoor de belastbaarheid van appellant niet wordt overschreden.

Uiteindelijk heeft de Raad de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij is vastgesteld dat de intrekking van de WAO-uitkering van appellant terecht is gebeurd en dat de functies die aan hem zijn voorgehouden, passend zijn. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend.

Uitspraak

08/2505 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 19 maart 2008, 07/4109 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 28 augustus 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.L. Gijsberts, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2009. Appellant is verschenen bij zijn gemachtigde mr. Gijsberts. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M. Snijders.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitvoerig overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in de aangevallen uitspraak, gelet op de gedingstukken met juistheid, heeft weergegeven. De Raad volstaat hier met de vermelding dat het Uwv bij besluit op bezwaar van 10 mei 2007 (het bestreden besluit) de bij besluit van 1 december 2006 per 24 januari 2007 gedane intrekking heeft gehandhaafd van de eerder naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aan appellant verleende uitkering.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak als haar oordeel gegeven de medische grondslag van het bestreden besluit noch onzorgvuldig noch onjuist te achten. Met betrekking tot de geschiktheid van de aan appellant voorgehouden functies heeft de rechtbank geoordeeld dat de daartegen door appellant geuite bezwaren aan de vervulling ervan niet in de weg staan. Daarop heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
3.1.1. In hoger beroep heeft appellant in de eerste plaats verwezen naar de gronden in het aanvullend beroepschrift bij de rechtbank.
3.1.2. Dienaangaande overweegt de Raad dat die gronden al door de rechtbank uitvoerig in de aangevallen uitspraak zijn besproken. In hoger beroep is ook niet aangegeven waarom het oordeel van de rechtbank dienaangaande niet juist zou zijn.
3.2.1. Voorts is door appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte eraan voorbij is gegaan dat de geduide functies van huishoudelijk medewerker, industrieel schoonmaker en schoonmaker gebouwen qua belasting vrijwel overeenkomen met de maatmanfunctie van schoonmaker. Daarvan heeft het Uwv aangegeven dat deze niet meer als passend voor appellant is aan te merken.
3.2.2. Met betrekking tot deze grond merkt de Raad op dat appellant deze ook al in bezwaar heeft aangevoerd. De bezwaararbeidsdeskundige A.G. Diergaarde is bij rapport van 4 mei 2007 op deze stelling ingegaan. De bezwaararbeidsdeskundige heeft erop gewezen dat in het eigen werk van appellant als schoonmaker sprake was van hogere fysieke belasting en dat in die functie ook deadlines en/of productiepieken voorkomen, waarvoor appellant beperkt is. De Raad heeft geen reden om deze uitleg voor onjuist te houden.
3.3.1. Voorts heeft appellant zich er over beklaagd dat de rechtbank geen aandacht heeft besteed aan zijn opmerking dat uit de functiebeschrijving blijkt dat zeer regelmatig overleg moet worden gepleegd tussen verplegend personeel en de schoonmaker, waarbij de nodige flexibiliteit van de schoonmaker verwacht wordt. Vanwege het feit dat appellant beperkt is op het gebied van samenwerken, meent hij dat deze functie voor hem niet als passend kan worden beschouwd.
3.3.2. Bij verweerschrift in hoger beroep heeft het Uwv erop gewezen dat het aspect samenwerken in de verwoordingen van de functiebelasting van de geduide functies is besproken. De Raad ontleent aan de Functionele Mogelijkhedenlijst dat appellant beperkt is in de samenwerking met anderen in die zin dat appellant met anderen kan samenwerken, als hij een eigen, van te voren afgebakende deeltaak heeft. In de hier bedoelde functie van medewerker schoonmaak in een ziekenhuis (Sbc-code 111333) moet voor het uitvoeren van de taak worden samengewerkt, maar er is sprake van een eigen afgebakende deeltaak. Aldus wordt de belastbaarheid van appellant in deze functie niet overschreden.
3.3.3. Ten slotte heeft appellant aangevoerd dat de in de vorige overweging bedoelde functie niet geschikt is, omdat op het aspect reiken structureel een overschrijding van 10% voorkomt. De door de bezwaararbeidsdeskundige gegeven motivering dat die overschrijding zich alleen voordoet bij reiken tot 50 cm en om die reden acceptabel is heeft appellant zonder nadere toelichting door de bezwaarverzekeringsarts niet toereikend geacht.
3.3.4. Ter zitting heeft het Uwv aangevoerd deze functie geschikt te achten. Als evenwel zou moeten worden gezegd dat sprake is van een ontoelaatbare overschrijding van de belastbaarheid van appellant waardoor deze functie niet langer geschikt kan worden geacht en dient te vervallen, blijft de schatting gebaseerd op een toereikend aantal functies (drie) en is de mate van arbeidsongeschiktheid nog steeds minder dan 15%.
3.3.5. De Raad volgt gelet op de in de gedingstukken aanwezige gegevens van arbeidskundige aard het Uwv hierin.
4. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2009.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) A.C.A. Wit.
TM