ECLI:NL:CRVB:2009:BJ6787

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/1119 WAO + 09/2042 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische en arbeidskundige grondslagen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die sinds 1993 een uitkering ontvangt op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) vanwege rugklachten. De uitkering was laatstelijk vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Echter, bij besluit van 29 september 2005 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de WAO-uitkering per 1 december 2005 ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou zijn. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank ’s-Gravenhage heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de medische grondslag van het besluit deugdelijk was, maar dat de arbeidskundige grondslag niet kon worden onderschreven. Hierdoor werd het beroep van appellant gegrond verklaard en het besluit van het Uwv vernietigd.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn rug- en longklachten, en heeft hij bewijsstukken overgelegd ter ondersteuning van zijn standpunt. Het Uwv heeft vervolgens een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarin de WAO-uitkering per 1 december 2005 werd herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.

De Centrale Raad van Beroep heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd. De Raad onderschrijft de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts, die op basis van eigen onderzoek en aanvullende informatie van de huisarts en behandelende sector heeft vastgesteld dat de belastbaarheid van appellant correct is vastgesteld. De Raad heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het besluit van het Uwv. Ook de arbeidskundige grondslag is door de Raad als juist beoordeeld. Uiteindelijk heeft de Raad het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, voor zover deze was aangevochten.

Uitspraak

08/1119 + 09/2042 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 18 januari 2008, 06/5683 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 28 augustus 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. de Boorder, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een gewijzigde beslissing op bezwaar (met bijlagen) ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2009, waar appellant is verschenen met mr. W.G.H. van de Wetering, advocaat te ’s-Gravenhage als zijn raadsman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M. Snijders.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant ontvangt sinds 1993 in verband met rugklachten een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Bij besluit van 29 september 2005 is de WAO-uitkering per 1 december 2005 ingetrokken omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt. Bij besluit van 28 juni 2006 (hierna: besluit 1) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. De rechtbank heeft, samengevat weergegeven, geoordeeld dat besluit 1 op een deugdelijke medische grondslag is gebaseerd, maar zij heeft zich niet kunnen verenigen met de arbeidskundige grondslag. De rechtbank heeft, met bepalingen omtrent betaling van proceskosten en vergoeding van griffierecht, het beroep van appellant gegrond verklaard en besluit 1 vernietigd.
2. In hoger beroep is namens appellant aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn rug- en longklachten. Ter ondersteuning is gewezen op zijn medicatie en afsprakenlijst.
3.1. Het Uwv heeft ter uitvoering van de aangevallen uitspraak bij besluit van 14 augustus 2008 (hierna: besluit 2) het bezwaar van appellant alsnog gegrond verklaard en bepaald dat de WAO-uitkering per 1 december 2005 wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
3.2. Gelet op artikel 6:24 en met overeenkomstige toepassing van de artikel 6:18 en 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is de Raad van oordeel dat het beroep van appellant tegen besluit 1 geacht moet worden mede te zijn gericht tegen besluit 2.
3.3. Met betrekking tot het beroep, voor zover dit is gericht tegen besluit 2, overweegt de Raad als volgt.
3.4. De Raad is van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek vanwege het Uwv zorgvuldig is geweest en ziet met de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van de bij appellant vastgestelde beperkingen. In dit verband onderschrijft de Raad de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts F.L. van Duijn, die op basis van eigen onderzoek van appellant en na het meewegen van de informatie van de huisarts en de behandelende sector afdoende heeft aangegeven dat de belastbaarheid juist is vastgesteld. Ook heeft deze arts een nieuwe Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) d.d. 26 november 2007 uitgedraaid, waarin de verborgen beperkingen zijn omgezet in reguliere beperkingen. Nu appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat met verdergaande beperkingen in de FML rekening gehouden dient te worden, is naar het oordeel van de Raad de medische grondslag van besluit 2 juist te achten.
3.5. Voor wat betreft de arbeidskundige grondslag overweegt de Raad dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies terecht als passend voor appellant zijn aangemerkt.
3.6. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep tegen besluit 2 ongegrond dient te worden verklaard en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, bevestigd dient te worden.
4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestig de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen besluit 2 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2009.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) A.C.A. Wit.
TM