ECLI:NL:CRVB:2009:BJ6837

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-537 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid van functies voor appellante

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering werd bevestigd. Appellante, die in 1988 een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving, had een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% door een bloeding in haar linkeroog. Na een herbeoordeling door het Uwv in 2006, waarbij haar beperkingen werden vastgesteld, werd haar uitkering per 13 maart 2006 beëindigd. Appellante was van mening dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) onvoldoende rekening hield met haar beperkingen, vooral met betrekking tot het combineren van zien en handelen, en dat de geduide functies niet geschikt waren vanwege de vereiste beeldschermwerkzaamheden.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 28 augustus 2009 behandeld. Tijdens de zitting was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd. De Raad heeft de medische en arbeidskundige grondslagen van het bestreden besluit beoordeeld en geconcludeerd dat de FML de beperkingen van appellante correct weergeeft. De Raad oordeelde dat de functies van benzinepompmedewerker, receptionist en portier geschikt zijn voor appellante, ondanks haar visuele beperkingen. De Raad bevestigde dat er geen relevante medische gegevens waren overgelegd die de grieven van appellante onderbouwden. Uiteindelijk werd het hoger beroep afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende rekening had gehouden met de beperkingen van appellante en dat de geduide functies passend waren. De uitspraak werd gedaan door J.W. Schuttel, met M. van der Vos als griffier. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 28 augustus 2009.

Uitspraak

08/537 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats]e (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 14 december 2007, 06/8461 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 28 augustus 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.S. Kerkhof-Pöttger, werkzaam bij DAS rechtsbijstand te Rijswijk, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op verzoek van de Raad heeft het Uwv een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige H. de Rooy van 27 maart 2009 ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2009. Appellante is, zoals tevoren schriftelijk was bericht, niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door M.A.B. Vogt.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante, laatstelijk werkzaam als administratief medewerkster voor 32 uur per week, is in 1988 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Nadat er in 1987 in haar linkeroog een bloeding was ontstaan, bleef appellante last houden van een vertekend beeld in het gezichtsveld van haar linkeroog.
1.2. In het kader van een herbeoordeling in verband met het per 1 oktober 2004 aangepaste Schattingsbesluit heeft de arts R. Ponsioen appellante onderzocht tijdens een spreekuurcontact op 4 oktober 2005. Blijkens zijn rapport van diezelfde datum heeft Ponsioen informatie ingewonnen bij de behandelend oogarts E. Kuppens, verkregen bij brief van 27 oktober 2005. Vervolgens heeft Ponsioen geconcludeerd dat de visus van beide ogen na correctie redelijk goed is, maar dat rekening moet worden gehouden met de hinder door een centraal gelokaliseerd scotoom van het linkeroog. Hij heeft in verband daarmee beperkingen vastgesteld ten aanzien van onder meer lezen, beeldscherm- en priegelwerk. Daarnaast wordt appellante vanwege rugklachten beperkt geacht voor lang staan. De beperkingen zijn weergegeven in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 15 november 2005. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige een aantal naar zijn oordeel voor appellante geschikte functies geselecteerd en het daarop gebaseerde verlies aan verdienvermogen berekend op 7,1%. Bij besluit van 12 januari 2006 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante per 13 maart 2006 beëindigd.
1.3. In de bezwaarfase is onderzoek verricht door bezwaarverzekeringsarts
J.H.M. de Brouwer. De bezwaarverzekeringsarts, die bij de hoorzitting aanwezig is geweest en dossierstudie heeft verricht, heeft in zijn rapport van 29 augustus 2006 geconcludeerd dat de mogelijkheden van appellante in de FML correct zijn weergegeven. Wel heeft de bezwaarverzekeringsarts aangegeven dat het ten gevolge van problemen met contrastonderscheiding voor appellante onmogelijk is om te werken onder nachtelijke of schemerige lichtcondities en dat er problemen kunnen ontstaan met activiteiten als het kijken naar een overwegend grijze monitor. Bezwaararbeidsdeskundige C.G. Litjens heeft vervolgens de passendheid van de geselecteerde functies in zijn rapport van 12 september 2006 beoordeeld en geconcludeerd dat enkele functies waarop de schatting is gebaseerd, moeten komen te vervallen. Er blijven evenwel voldoende functies en arbeidsplaatsen over om de schatting op te baseren, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd minder dan 15% bedraagt. Bij besluit van 18 september 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 12 januari 2006 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft zich met zowel de medische als de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit kunnen verenigen.
3. In hoger beroep heeft appellante haar reeds in de beroepsprocedure naar voren gebrachte bezwaren herhaald, namelijk dat er in de FML onvoldoende rekening wordt gehouden met de beperkingen die zij ondervindt bij de combinatie van zien en handelen en dat zij niet in staat is tot langdurig lezen of priegelwerk. Daarnaast heeft appellante gesteld dat inspannende oogarbeid ten koste gaat van haar handelingstempo. De geduide functies kunnen niet door haar worden vervuld omdat daarin veel beeldschermwerk voorkomt of een intensief beroep wordt gedaan op het visuele vermogen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Wat betreft de medische grondslag van het bestreden besluit verenigt de Raad zich met het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid. Ten aanzien van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd, overweegt de Raad dat in de FML reeds beperkingen zijn aangenomen voor ondermeer (langdurig) lezen en priegelwerk en dat door de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 29 augustus 2006 geen relevante beperking voor handelingstempo aanwezig werd geacht. Appellante heeft in hoger beroep geen medische gegevens overgelegd ter onderbouwing van haar grieven. De Raad ziet in het licht van het geheel van de omtrent appellante beschikbare medische gegevens geen aanleiding voor het oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellante onjuist heeft vastgesteld.
4.2. De Raad is tevens van oordeel dat het bestreden besluit op een voldoende arbeidskundige grondslag berust. Met het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige Litjens van 12 september 2006 is genoegzaam toegelicht dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies van benzinepompmedewerker (317011), receptionist (315150) en portier (342021) geschikt zijn te achten voor appellante. Daarbij is aangegeven dat het beeldschermwerk in de functies benzinepompmedewerker en receptionist, gelet op de nadere toelichting van de bezwaarverzekeringsarts, geen overschrijding van de belastbaarheid vormt. Desgevraagd is tijdens de hoger beroepsprocedure in het rapport van bezwaararbeidsdeskundige De Rooy van 27 maart 2009 gemotiveerd aangegeven dat in de geduide functies - die ook ’s avonds moeten worden verricht - gelet op de in het rapport van de bezwaarverzekeringsarts vermelde beperking van appellante voor nachtelijke of schemerige lichtcondities, sprake is van goede lichtomstandigheden. Ter zitting van de Raad is namens het Uwv ten aanzien van de functie portier, die in een museum wordt verricht, nog toegelicht dat blijkens nader overleg met de bezwaararbeidsdeskundige appellante met haar gezichtsbeperkingen ook in staat moet worden geacht de in die functie voorkomende taken te verrichten. Mede gelet op de in hoger beroep gegeven nadere toelichtingen van de zijde van het Uwv, ziet de Raad geen redenen om te twijfelen aan de passendheid voor appellante van de geduide functies.
4.3. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van M. van der Vos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2009.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) M. van der Vos.
TM