ECLI:NL:CRVB:2009:BJ6837
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid van functies voor appellante
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering werd bevestigd. Appellante, die in 1988 een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving, had een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% door een bloeding in haar linkeroog. Na een herbeoordeling door het Uwv in 2006, waarbij haar beperkingen werden vastgesteld, werd haar uitkering per 13 maart 2006 beëindigd. Appellante was van mening dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) onvoldoende rekening hield met haar beperkingen, vooral met betrekking tot het combineren van zien en handelen, en dat de geduide functies niet geschikt waren vanwege de vereiste beeldschermwerkzaamheden.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 28 augustus 2009 behandeld. Tijdens de zitting was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd. De Raad heeft de medische en arbeidskundige grondslagen van het bestreden besluit beoordeeld en geconcludeerd dat de FML de beperkingen van appellante correct weergeeft. De Raad oordeelde dat de functies van benzinepompmedewerker, receptionist en portier geschikt zijn voor appellante, ondanks haar visuele beperkingen. De Raad bevestigde dat er geen relevante medische gegevens waren overgelegd die de grieven van appellante onderbouwden. Uiteindelijk werd het hoger beroep afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende rekening had gehouden met de beperkingen van appellante en dat de geduide functies passend waren. De uitspraak werd gedaan door J.W. Schuttel, met M. van der Vos als griffier. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 28 augustus 2009.