de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 2 oktober 2008, 08/99 (hierna: aangevallen uitspraak),
[betrokkene] (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 28 augustus 2009
Appellante heeft hoger beroep ingesteld en betrokkene heeft verweer uitgebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2009. Voor appellante is verschenen mr. drs. K. Meijer. Betrokkene is in persoon verschenen.
1.1. Betrokkene ontvangt studiefinanciering, onder meer een OV-studentenkaart (OV-kaart). Op 26 mei 2007 is de OV-kaart van betrokkene te Bialystok in Polen gestolen, waarvan ze op dezelfde dag aangifte heeft gedaan op het politiebureau in Bialystok. Door middel van een formulier Wijzigingen OV-studentenkaart (WO), gedateerd 4 juni 2007 en door appellante ontvangen op 6 juni 2007, heeft betrokkene gemeld dat haar OV-kaart is gestolen en heeft ze verzocht om een vervangende OV-kaart.
1.2. Met een schrijven van 7 juni 2007 heeft appellante het WO-formulier van 4 juni 2007 teruggestuurd om reden dat daarbij geen proces-verbaal van diefstal (dan wel verlies) was aangetroffen. Hierop heeft betrokkene gereageerd met een brief van 12 juni 2007, door appellante ontvangen op 25 juni 2007, waarin zij - onder meer - het volgende heeft vermeld:
“Zoals blijkt uit het toegevoegde stuk, is mijn ov kaart in het buitenland gestolen. Ik heb in Bialystok, Polen, uren op het politiebureau doorgebracht om aangifte te kunnen doen. Ik hier speciaal om een bewijs van aangifte gevraagd; het bijgevoegde bewijsstuk was het beste dat ik kon krijgen. In het Engels staat de OV-kaart op dit stuk vertaald als students travel card. Alhoewel deze na noodweer er wat gehavend uitziet, is het nog duidelijk leesbaar en is ook de politiestempel die daarop staat te zien. Ik begrijp dan ook niet waarom het is teruggestuurd.”
Als bijlagen bij de brief van 12 juni 2007 zijn gevoegd een politieverklaring van 26 juni (lees: mei) 2007 en het WO-formulier van 4 juni 2007.
1.3. Op 18 juli 2007 heeft betrokkene appellante verzocht om schadevergoeding vanaf 18 juni 2007 omdat de vervangende OV-kaart niet op de tiende werkdag op het postkantoor gereed lag.
1.4. Bij besluit van 21 augustus 2007 is het verzoek om schadevergoeding over de periode van 18 juni 2007 tot en met 4 juli afgewezen. Over de periode van 5 juli 2007 tot en met 6 juli 2007 is schadevergoeding toegekend van € 68,- per halve kalendermaand.
Hieraan ligt het standpunt van appellante ten grondslag dat de op 6 juni 2007 ontvangen aanvraag van betrokkene van 4 juni 2007 voor een vervangende OV-kaart niet compleet was. Eerst op 25 juni 2007 is de complete aanvraag ontvangen, zodat uiterlijk op 4 juli 2007 de nieuwe OV-kaart beschikbaar had moeten zijn maar deze pas op 6 juli 2007 op het postkantoor gereed lag.
1.5. Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 21 augustus 2007 voor zover daarbij het verzoek om schadevergoeding over de periode 18 juni 2007 tot en met 4 juli 2007 is afgewezen. In dit verband heeft betrokkene gesteld dat de aanvraag van 4 juni 2007 voor een vervangende kaart wel compleet was, zoals in de brief van 12 juni 2007 is aangegeven. Een buitenlands politiedocument met stempel was met de aanvraag van 4 juni 2007 meegestuurd. Er zijn dus geen aanvullende gegevens opgestuurd. Op de brief van 12 juni 2007 is geen reactie gekomen.
1.6. Bij besluit van 19 november 2007 is het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 21 augustus 2007 ongegrond verklaard. Appellante heeft de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding over de periode 18 juni tot en met 4 juli 2007, onder de hiervoor onder 1.4 weergegeven motivering, gehandhaafd.
2.1. Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 19 november 2007. In beroep zijn de hiervoor onder 1.5 weergegeven bezwaargronden herhaald. Ter zitting heeft betrokkene hieraan toegevoegd dat een medewerker van het postkantoor haar erop heeft gewezen dat met het WO-formulier een politieverklaring moet worden opgestuurd en deze medewerker vervolgens de door haar overhandigde originele politieverklaring aan het WO-formulier van 4 juni 2007 heeft geniet, in welk verband is aangegeven dat op de aanvraag gaatjes te zien zijn die erop wijzen dat er iets aan is geniet.
2.2.1. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit van 19 november 2007 vernietigd, het besluit van 21 augustus 2007 herroepen, bepaald dat appellante aan betrokkene een bedrag dient te vergoeden van € 68,-, voorts bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 19 november 2007 en een aanvullende beslissing genomen inzake de vergoeding van griffierecht.
2.2.2. In haar uitspraak, waarin appellante is aangeduid als verweerster en betrokkene als eiseres, heeft de rechtbank het volgende overwogen:
“6. Ter zitting heeft eiseres – kort samengevat – betoogd dat zij op 4 juni 2007 op het postkantoor is geweest om het aanvraagformulier voor de vervangende OV-studentenkaart te laten opsturen. De medewerker van het postkantoor heeft eiseres erop gewezen dat bij deze aanvraag een politieverklaring moet worden gevoegd. Dientengevolge heeft eiseres de originele politieverklaring overhandigd en een kopie daarvan voor zichzelf bewaard. Eiseres stelt dat de medewerker van het postkantoor de politieverklaring aan het aanvraagformulier heeft geniet. Ter onderbouwing hiervan verwijst eiseres naar de twee zwarte stipjes bovenaan op het aanvraagformulier, hetgeen volgens eiseres impliceert dat aan het aanvraagformulier van 4 juni 2007 iets, in haar geval de politieverklaring van 26 mei 2007, moet zijn gehecht. De rechtbank overweegt dat verweerster weliswaar erkent dat de aanvraag is ontvangen, doch de politieverklaring niet was bijgevoegd. Wat hiervan ook zij, de rechtbank acht het ter zitting betoogde gedetailleerde verhaal van eiseres aannemelijk. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat de twee zwarte stipjes bovenaan het aanvraagformulier wijzen op een aangehecht stuk. De rechtbank acht het aannemelijk dat dit de originele politieverklaring van 26 mei 2007 is geweest. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het aanvraagformulier van 4 juni 2007 compleet was. Dit leidt ertoe dat verweerster ten onrechte gedurende de periode van 18 juni 2007 tot en met 4 juli 2007 geen schadevergoeding heeft toegekend.
7. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit op bezwaar vernietigen. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf de vergoeding voor eiseres vast te stellen.
8. De rechtbank kent het verzoek van eiseres om schadevergoeding over de periode van 18 juni 2007 tot en met 4 juli 2007 toe. Op grond van artikel 3.29, eerste lid, in samenhang bezien met artikel 3.27, derde lid, van de WSF 2000, dient verweerster een geldelijke vergoeding te verstrekken, bestaande uit € 68,00 per halve kalendermaand. Omdat verweerster over de eerste helft van juli 2007 reeds een vergoeding heeft toegekend, resteert alleen nog de vergoeding over de tweede helft van de maand juni 2007. Verweerster dient dus € 68,00 aan eiseres te vergoeden.”
3.1. Appellante voert in hoger beroep aan dat betrokkene geen bewijs heeft geleverd dat een politieverklaring was gehecht aan het WO-formulier van 4 juni 2007. De stipjes waaraan de rechtbank refereert zijn ontstaan doordat de gedingstukken 3, 4 en 5 in het archief van de Informatie Beheer Groep aan elkaar waren geniet.
3.2. Betrokkene stelt in het verweerschrift dat zij niet van haar originele verklaring afwijkt. Verzocht wordt om vergoeding van de werkelijke reiskosten in de periode
4 juni 2007 tot en met 10 juli 2007.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. De stelling van appellante in hoger beroep dat de zware stipjes op de aanvraag van 4 juni 2007 zijn ontstaan doordat de gedingstukken 3, 4 en 5 aan elkaar waren geniet in haar archiefdossier wordt niet ondersteund door de beschikbare gedingstukken. De bedoelde zwarte stipjes op gedingstuk 3 zijn niet zichtbaar op de gedingstukken 4 en 5.
4.3. De Raad is van oordeel dat de door betrokkene ter zitting bij de rechtbank geschetste gang van zaken, zoals hiervoor weergegeven onder 2.2.2, aannemelijk te achten is.
4.4. De Raad acht het volgende van doorslaggevend belang.
Betrokkene heeft naar aanleiding van het terugsturen van het WO-formulier van 4 juni 2007 omdat geen proces-verbaal van verlies of diefstal was aangetroffen bij haar brief van 12 juni 2007, waarvan de letterlijke tekst is weergegeven onder 1.2, uitgebreid uiteengezet dat de politieverklaring van 26 mei 2007 met politiestempel het beste was dat ze kon krijgen en ze dan ook niet begrijpt waarom het door appellante is teruggestuurd. In haar bezwaarschrift heeft betrokkene verder expliciet vermeld dat met de brief van 12 juni 2007 geen aanvullende gegevens zijn opgestuurd. Appellante heeft nimmer ontkend dat, zoals betrokkene in haar brief van 12 juni 2007 heeft gesteld, de politieverklaring van 26 mei 2007 met de brief van 7 juni 2007 door appellante is teruggestuurd. Naar het oordeel van de Raad is hiermee in voldoende mate komen vast te staan dat de door appellante eerst na ontvangst van het schrijven van 12 juni 2007 met bijlagen geaccepteerde politieverklaring van 26 mei 2007 reeds met het WO-formulier van 4 juni 2007 was meegezonden, maar aanvankelijk blijkbaar door appellante niet is gelijk gesteld met een officieel proces-verbaal van verlies of diefstal.
4.5. De Raad overweegt verder dat het verzoek van betrokkene in het verweerschrift in hoger beroep om vergoeding van de werkelijke reiskosten buiten bespreking blijft nu dit valt buiten de omvang van het geding in hoger beroep.
4.6. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep geen doel treft.
De aangevallen uitspraak moet dan ook worden bevestigd. Daarbij tekent de Raad aan dat – zoals ter zitting op 17 juli 2009 is besproken – de herroeping door de rechtbank van het besluit van appellante van 21 augustus 2007 niet moet worden geacht ook betrekking te hebben op de toekenning van schadevergoeding over de periode van 5 juli 2007 tot en met 6 juli 2007.
4.7. De Raad ziet aanleiding appellante met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 17,04 voor reiskosten.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 17,04;
Bepaalt dat van de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep een griffierecht van € 433,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2009.
(get.) G.J.H. Doornewaard.