ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7334
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Riphagen
- A.C.A. Wit
- Rechtspraak.nl
Verrekening van teveel betaalde WAO-uitkering met vakantiegeld en terugvordering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat een bedrag van € 220,98 aan teveel betaalde uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) zou worden ingehouden op het vakantiegeld van appellante. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 9 september 2009 uitspraak gedaan in deze zaak.
Tijdens de zitting op 1 juli 2009 zijn partijen niet verschenen. De Raad heeft in zijn overwegingen verwezen naar de eerdere uitspraak van de rechtbank Groningen, die het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De rechtbank had vastgesteld dat het moederbesluit tot terugvordering van 5 september 2003 in rechte onaantastbaar was geworden en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aan de invordering in de weg stonden.
Appellante voerde aan dat het Uwv had gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, omdat het geen contact had gezocht met haar curator of bewindvoerder voordat tot invordering werd overgegaan. De Raad oordeelde echter dat het Uwv wettelijk verplicht was om de terugvordering uit te voeren en dat er geen verplichting bestond om met de curator of bewindvoerder te overleggen. Ook werd vastgesteld dat het Uwv bij het berekenen van de beslagvrije voet geen verkeerde maatstaf had gehanteerd.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep vergeefs was ingesteld en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Er waren geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenveroordeling volgde. De uitspraak werd gedaan door J. Riphagen, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier.