ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7358

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-4018 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Bolt
  • T. Hoogenboom
  • C.P.M. van de Kerkhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid van functies in medisch opzicht

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 mei 2008, waarin de rechtsgevolgen van een eerder besluit van het Uwv over de herziening van de WAO-uitkering van appellant werden bevestigd. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. P.E. Stam, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank die de herziening van zijn uitkering per 28 september 2006 van 80-100% naar 55-65% in stand hield. Het Uwv heeft in verweer gesteld dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 9 september 2009 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek dat door het Uwv is uitgevoerd voldoende zorgvuldig is geweest. Appellant heeft geen objectieve medische gegevens overgelegd die zijn stelling ondersteunen dat er sprake is van verdergaande beperkingen dan die door het Uwv zijn vastgesteld. De Raad concludeert dat de functies die aan appellant zijn voorgehouden, medisch geschikt zijn en dat er geen aanleiding is om een eigen deskundige in te schakelen.

De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover deze is aangevochten, en oordeelt dat er geen termen aanwezig zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betreft de proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met H. Bolt als voorzitter, en de leden T. Hoogenboom en C.P.M. van de Kerkhof, in tegenwoordigheid van griffier A.E. van Rooij. De beslissing is openbaar uitgesproken op 9 september 2009.

Uitspraak

08/4018 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 mei 2008, 07/1387 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 september 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.E. Stam, advocaat te Zaandam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2009. Voor appellant is verschenen mr. Stam. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een uitvoeriger overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.2. Bij besluit van 1 augustus 2006 is appellants uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, per 28 september 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
1.3. Bij besluit van 4 mei 2007, hierna: het bestreden besluit, heeft het Uwv – onder herroeping van het besluit van 1 augustus 2006 – het bezwaar van appellant tegen het besluit van 1 augustus 2006 gegrond verklaard, de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 28 september 2006 bepaald op 80 tot 100% en beslist dat de WAO-uitkering van appellant per 20 mei 2007 wordt gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 55 tot 65%.
2. De rechtbank, vaststellende dat het bij haar ingestelde beroep zich slechts richtte tegen het bestreden besluit, voor zover daarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 20 mei 2007 is bepaald op 55 tot 65%, heeft zich kunnen verenigen met de medische grondslag van het bestreden besluit. De rechtbank heeft daarbij laten wegen dat de gezondheidszorgpsycholoog J.H. Poelstra, die op verzoek van het Uwv een expertise heeft verricht, desgevraagd te kennen heeft gegeven zich te kunnen verenigen met de – in bezwaar aangescherpte – Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van
13 februari 2007. Volgens Poelstra, aldus de rechtbank, vormden de in die FML neergelegde beperkingen een juiste weergave van de bevindingen bij het door hem verrichte psychologisch onderzoek. De rechtbank heeft zich voorts kunnen verenigen met de (medische geschiktheid van de) door het Uwv aan de onderhavige schatting ten grondslag gelegde functies. De rechtbank was echter van oordeel dat pas in de beroepsfase (in zoverre) een toereikende motivering was gegeven. De rechtbank heeft daarom het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit, geheel in stand worden gelaten. De rechtbank heeft tevens beslissingen gegeven over de vergoeding van proceskosten en griffierecht.
3.1. Het hoger beroep keert zich tegen de beslissing van de rechtbank om de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand te laten. Appellant stelt zich primair op het standpunt dat hij op grond van zijn psychische klachten niet beschikt over duurzaam benutbare mogelijkheden. Appellant stelt zich subsidiair op het standpunt dat van meer en andere (psychische) beperkingen moet worden uitgegaan dan het Uwv in aanmerking heeft genomen. Appellant meent dat de FML geen juiste vertaling is van de door Poelstra voorgestane beperkingen.
3.2. Het Uwv heeft in verweer verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Met de rechtbank en met overneming van de desbetreffende overwegingen in de aangevallen uitspraak is de Raad van oordeel dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van de door het Uwv mede op basis van de door de gezondheidszorgpsycholoog Poelstra uitgevoerde expertise vastgestelde medische beperkingen.
4.2. Naar aanleiding van hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, overweegt de Raad nog als volgt. Appellant heeft in hoger beroep geen objectieve medische gegevens ingebracht die zijn stelling ondersteunen dat aanleiding bestaat voor het aannemen van verdergaande beperkingen dan die welke het Uwv in aanmerking heeft genomen. Aan appellants eigen, niet met medische gegevens onderbouwde, mening met betrekking tot zijn gezondheidstoestand kan de Raad niet dat gewicht toekennen dat appellant daaraan gehecht wil zien.
4.3. In hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen ligt besloten dat er geen aanleiding bestaat om, zoals is verzocht, over te gaan tot inschakeling van een eigen deskundige.
4.4. In de voorhanden zijnde gegevens ziet de Raad tot slot genoegzaam steun voor het oordeel dat de belasting in de aan appellant voorgehouden functies de belastbaarheid van appellant niet te boven gaat en dat deze functies daarmee voor appellant in medisch opzicht geschikt zijn.
4.5. Het hoger beroep slaagt niet. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en T. Hoogenboom en C.P.M. van de Kerkhof als leden, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 september 2009.
(get.) H. Bolt.
(get.) A.E. van Rooij.
TM