ECLI:NL:CRVB:2009:BJ8123
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van bijstand op basis van ontvangen uitkering Werkloosheidswet zonder dringende redenen
In deze zaak gaat het om de terugvordering van bijstandsuitkeringen door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen. Appellante, die in hoger beroep is gegaan, ontving over de periode van 1 juni 2005 tot en met 8 januari 2006 bijstand, terwijl zij met terugwerkende kracht een uitkering op grond van de Werkloosheidswet had ontvangen. Het College heeft op 19 juli 2006 besloten om de bijstandsuitkeringen terug te vorderen, wat door appellante werd betwist. De rechtbank Groningen verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond op 21 november 2007.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. De Centrale Raad van Beroep heeft echter vastgesteld dat er geen onaanvaardbare sociale of financiële consequenties voor appellante zijn die een terugvordering zouden rechtvaardigen. De Raad heeft daarbij gekeken naar een psychiatrisch onderzoek dat was uitgevoerd door prof. dr. R.J. van den Bosch, maar vond hierin geen aanknopingspunten voor de stelling dat de terugvordering onaanvaardbare gevolgen zou hebben.
De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier, en is openbaar uitgesproken op 15 september 2009.