[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 1 november 2007, 07/1465 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 17 september 2009
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft desgevraagd stukken overgelegd, waarop de Svb heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2009. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.
1.1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2. Appellant heeft naar aanleiding van het overlijden van zijn moeder een overlijdensuitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd.
1.3. Bij besluit van 5 februari 2007 heeft de Svb de aanvraag van appellant afgewezen.
1.4. Bij besluit op bezwaar van 20 maart 2007 (hierna: bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 5 februari 2007 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de Svb overwogen dat op grond van het geschatte inkomen van appellant over 2006 onvoldoende aannemelijk is geworden dat de moeder van appellant meer dan 50 % van de kosten betaalde.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep de aangevallen uitspraak gemotiveerd bestreden.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. De Raad ziet zich bij zijn beoordeling, ambtshalve, gesteld voor de vraag of appellant nog procesbelang heeft bij een beoordeling van de Raad van de juistheid van de aangevallen uitspraak. In dit verband is het volgende van belang.
4.3. Na kennisneming van de door appellant in hoger beroep overgelegde jaarstukken van zijn onderneming over 2006 heeft de Svb vooralsnog geconcludeerd dat het inkomen van appellant over dat jaar nihil was. Bij nader besluit op bezwaar van 24 juni 2009 heeft de Svb hierop het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 februari 2007 gegrond verklaard en aan appellant een overlijdensuitkering toegekend van € 1.001,36.
4.4. Als gevolg van het besluit van 24 juni 2009, bestaat er tussen partijen geen geschil meer over de kwestie die appellant in hoger beroep aan de Raad ter beoordeling heeft voorgelegd. Dit betekent dat appellant geen procesbelang meer heeft bij een beslissing van de Raad, zodat het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
5.1. Met betrekking tot het verzoek van appellant om de Svb te veroordelen in de proceskosten overweegt de Raad het volgende.
5.2. De vordering inzake procedurekosten, inhoudende vergoeding van voorbereidingstijd van appellant, telefoonkosten, portokosten en fotokopieën honoreert de Raad niet, aangezien dit geen kosten zijn die in het kader van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor vergoeding in aanmerking komen. De autokosten die appellant in verband met het bijwonen van de hoorzitting heeft gemaakt komen evenmin voor vergoeding in aanmerking, nu appellant ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb niet reeds in de bezwaarfase om vergoeding van deze kosten heeft verzocht. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad dan ook geen aanleiding.
5.3. Ten aanzien van het verzoek tot vergoeding van het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht overweegt de Raad tot slot het volgende. De Svb heeft zich op het standpunt gesteld dat zij daartoe niet is gehouden, nu appellant eerst in hoger beroep met bewijsstukken de hoogte van zijn inkomen heeft aangetoond. De Raad kan de Svb hierin niet volgen, aangezien het bestreden besluit was gebaseerd op een schatting van appellants inkomen, dat achteraf veel lager bleek te zijn. De Raad zal de Svb dan ook veroordelen tot betaling van het griffierecht in beide instanties.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Bepaalt dat de Svb het door appellant betaalde griffierecht van € 145,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 september 2009.
(get.) R.B.E. van Nimwegen.